Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woont in Luxemburg en heeft daar zijn hoofdverblijf. Hij was in de jaren 2018 en 2019 eigenaar van een woning in Nederland. Op de woning rust een hypothecaire schuld. De echtgenote van X staat ingeschreven op het adres van de woning. Zij betaalt geen huur aan X.

X betoogt in deze procedure over de jaren 2018 en 2019 dat de woning als eigen woning moet worden aangemerkt.

De woning kan in casu alleen als eigen woning voor box 1 worden beschouwd indien X en zijn echtgenote gebruik kunnen maken van het keuzerecht van artikel 3.111, lid 8, Wet IB 2001. Dat kunnen zij echter niet. Aangezien X geen inwoner is van Nederland en geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige wordt hij niet als partner aangemerkt.

Het onderscheid dat de Wet IB 2001 aldus maakt tussen binnenlands en buitenlands belastingplichtigen is naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet in strijd met het EU-recht. De woning behoort tot box 3.

Ten aanzien van de box 3-heffing overweegt de Rechtbank dat het fictief rendement niet hoger is dan het werkelijk genoten rendement. Er is dan geen rechtsgrond om toepassing van de wettelijke regeling achterwege te laten.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
18 juli 2024
Rolnummer
23/3549; 23/3550; 23/3551
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4982
NLF-nummer
NLF 2024/1766
Aflevering
30 juli 2024
bwbr0011353&artikel=5.3,bwbr0011353&artikel=5.3

Naar de bovenkant van de pagina