Terechte naheffing parkeerbelasting ondanks storing parkeerautomaat
undefined, 31 augustus 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(262)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft geen parkeerbelasting voldaan terwijl die wel verschuldigd was. Waar het in deze procedure om gaat, is of er grond is om te oordelen dat het opleggen van de naheffingsaanslag niettemin achterwege had moeten blijven, mede gelet op de omstandigheid dat er een storing was bij de parkeerautomaat.
Volgens Hof Den Bosch kan niet als algemene regel worden aanvaard dat geen naheffingsaanslag parkeerbelasting mag worden opgelegd, indien een parkeerautomaat defect is en op of bij de parkeerautomaat geen aanwijzingen zijn vermeld over hoe en waar de parkeerder dan de parkeerbelasting kan betalen. In dit geval is aan de orde dat (i) de dichtst bij de parkeerplaats gelegen parkeerautomaat een storing had, (ii) ook de mogelijkheid bestond om via zogenoemd mobiel parkeren de parkeerbelasting te voldoen en (iii) X van die mogelijkheid geen gebruik kon maken, omdat hij niet beschikte over een daarvoor geschikte applicatie. Indien in zo’n geval de parkeerder toch ter plaatse wil parkeren, zal hij moeten nagaan of hij de verschuldigde parkeerbelasting op een andere manier kan voldoen, bijvoorbeeld bij een andere parkeerautomaat. X heeft volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de naheffingsaanslag ten onrechte vernietigd.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, hierna: de heffingsambtenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 mei 2021, nummer BRE20/962 in het geding tussen
belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.2. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.5. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 18 december 2019 een auto (hierna: de auto) vanaf omstreeks 18.49 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Piushaven te Tilburg (de parkeerplaats). Op grond van de toepasselijke regelgeving mag op de parkeerplaats geparkeerd worden tegen betaling van parkeerbelasting. Belanghebbende heeft getracht met een bankpas de parkeerbelasting te voldoen bij een parkeerautomaat met nummer 92. Als gevolg van een storing bij deze parkeerautomaat is het betalen bij die parkeerautomaat niet gelukt. Belanghebbende heeft de parkeerbelasting evenmin op een andere manier voldaan. Betaling via het zogenoemde mobiel parkeren is niet gebeurd, omdat hij niet beschikte over een daarvoor geschikte applicatie. Betaling bij een andere parkeerautomaat is evenmin gebeurd.
2.2. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van een controle, omstreeks 20.20 uur, waarbij is geconstateerd dat de auto niet was aangemeld bij een parkeerautomaat of voor mobiel parkeren. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd.
2.3. De heffingsambtenaar heeft in beroep een uitdraai van een kaart (hierna: de kaart) ingebracht van waar parkeerautomaten gesitueerd zijn. De kaart ziet er wat betreft de directe omgeving van de Piushaven als volgt uit:
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft vernietigd.
3.2. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep bij de rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag als uitgangspunt terecht is opgelegd nu belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan terwijl die wel verschuldigd is. Waar het in deze procedure om gaat is of er grond is om te oordelen dat het opleggen van de naheffingsaanslag niettemin achterwege had moeten blijven, mede gelet op de omstandigheid dat er een storing was. De rechtbank heeft als volgt overwogen:
4.2. De heffingsambtenaar bestrijdt de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de rechtbank in onderdeel 10 van haar uitspraak uitgaat voor zover het gaat om de door de rechtbank bedoelde aanwijzingen. Het hof is het op dit punt met de heffingsambtenaar eens. Er kan niet als algemene regel worden aanvaard dat indien een parkeerautomaat defect is en de bedoelde aanwijzingen ontbreken, geen naheffingsaanslag parkeerbelasting mag worden opgelegd. De aan- of afwezigheid van dergelijke aanwijzingen kan wel een element zijn bij de beoordeling of aan de hierna bij 4.3 vermelde inspanningsverplichting is voldaan. Bij die beoordeling kan ook de bereikbaarheid van een storingsnummer relevant zijn.
4.3. Dit geval kenmerkt zich erdoor dat (i) de dichtst bij de parkeerplaats gelegen parkeerautomaat een storing had, (ii) ook de mogelijkheid bestond om via zogenoemd mobiel parkeren de parkeerbelasting te voldoen en (iii) de parkeerder van die mogelijkheid geen gebruik kon maken, omdat hij niet beschikte over een daarvoor geschikte applicatie. Indien in zo’n geval de parkeerder toch ter plaatse wil parkeren, zal hij moeten nagaan of hij de verschuldigde parkeerbelasting op een andere manier kan voldoen, bijvoorbeeld bij een andere parkeerautomaat. De parkeerder heeft op dit punt dus een zekere inspanningsverplichting. Zo belanghebbende met zijn betoog over de zorgplicht van de gemeente dat betalingsvoorzieningen dienen te functioneren, het standpunt inneemt dat nu sprake is van een storing er sowieso geen naheffingsaanslag mocht worden opgelegd, is dat standpunt (dus) onjuist.
4.4. Het hof is van oordeel dat, gelet op wat belanghebbende (schriftelijk en mondeling ter zittingen) heeft aangevoerd, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft gedaan.
Belanghebbende heeft ter zitting van het hof desgevraagd toegelicht (aan de hand van de kaart) dat hij eerst een straat is ingelopen richting Handbooghof, waarna hij is teruggelopen naar de automaat en richting Barkstraat is gelopen. Belanghebbende heeft verder onweersproken gesteld dat hij navraag heeft gedaan bij een andere parkeerder naar andere parkautomaten in de buurt. Een en ander acht het hof onvoldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van een parkeerplaats aan de rand van de binnenstad van Tilburg en dat belanghebbende moet weten dat er meer parkeerautomaten zijn, te meer omdat hij bekend is met die omgeving. Het gedane onderzoek is dus onvoldoende.
Daarbij is van belang dat het hof van oordeel is dat in elk geval parkeerautomaat met nummer 152 voldoende dichtbij stond. Het hof heeft acht erop geslagen dat parkeerautomaat met nummer 92 niet vermeldde waar andere parkeerautomaten gelegen zijn en ook – veronderstellenderwijs – dat belanghebbende het storingsnummer niet heeft kunnen bereiken. Het hof is echter van oordeel dat parkeerautomaat met nummer 152 zodanig dichtbij ligt dat van belanghebbende gevergd kon worden dat hij aldaar in de omgeving had gekeken voor een parkeerautomaat waarna die betreffende automaat hem had moeten zijn opgevallen. Dat deze parkeerautomaat niet direct zichtbaar was vanaf de parkeerplaats, is dus niet relevant.
Het hof is bovendien niet ervan overtuigd geraakt dat parkeerautomaat met nummer 91 – die eveneens voldoende dichtbij stond – feitelijk voor hem niet bereikbaar was vanaf de parkeerplaats, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard. Dat er (bouw)werkzaamheden waren is niet in geschil, maar over de gestelde feitelijke onbereikbaarheid bestaat gerede twijfel. Belanghebbende heeft namelijk in zijn beroepschrift opgemerkt “De 2e automaat, gevonden aan de piusstraat gaf dezelfde storing”. Echter, ter zitting van het hof heeft belanghebbende op vragen van het hof naar aanleiding van zijn in de tweede alinea hiervoor weergegeven toelichting, uitdrukkelijk verklaard geen andere parkeerautomaat te hebben geprobeerd maar alleen te hebben gezocht en niet gevonden. Wat belanghebbende niet helpt (uit oogpunt van betrouwbaarheid van zijn verklaringen) is bovendien dat belanghebbende ter zitting van het hof (ook) op een ander punt ogenschijnlijk inconsistent heeft verklaard. Belanghebbende heeft namelijk verklaard dat hij slechts enkele minuten heeft geparkeerd. Dat spoort niet met het tijdsverloop tussen het in 2.1 vermelde tijdstip en het in 2.2 vermelde tijdstip van de controle.
4.5. Belanghebbende heeft betwist dat de parkeerautomaten die op de kaart zijn vermeld, ook alle reeds aanwezig waren op 18 december 2019. Deze betwisting leidt niet tot een ander oordeel. Bijlage 11 bij het verweerschrift voor de rechtbank bevat namelijk overzichten van (storings)meldingen en contacten met de klantenservice op (onder meer) 18 december 2019 met betrekking tot de parkeerautomaten met nummer 90, 91, 92, 111 en 152. Gelet daarop is aannemelijk dat de hiervoor in 4.4 vermelde parkeerautomaten met nummers 152 en 91 aanwezig waren op 18 december 2019.
4.6. Nu belanghebbende niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, kan verder onbesproken blijven de (juridische relevantie van de) stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende ergens anders had kunnen parkeren indien hij de parkeerbelasting niet kon voldoen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is om te oordelen dat het opleggen van de naheffingsaanslag achterwege had moeten blijven. Al wat belanghebbende verder voor het hof en voor de rechtbank heeft aangevoerd en hiervoor niet nog expliciet is besproken, kan daaraan niet afdoen. Opmerking verdient daarbij dat uit wat hiervoor in 4.2-4.4 is overwogen volgt dat een deel van wat belanghebbende heeft aangevoerd uitgaat van een ander juridisch kader dan het kader dat het hof juist acht.
4.8. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van de verzochte schadevergoeding en de proceskosten
4.9. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het hof wijst verder het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding af. Uit de beoordeling van het inhoudelijke geschil volgt reeds dat de heffingsambtenaar geen misbruik van recht heeft gemaakt door gebruik te maken van zijn bevoegdheid om hoger beroep in te stellen. Dat het geschil slechts betrekking heeft op een klein bedrag, maakt niet dat de heffingsambtenaar geen gebruik mag maken van die bevoegdheid.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaar het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.