Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn echtgenote zijn in juli 2011 vanuit Canada naar Aruba verhuisd en hebben daarbij een gebruikte auto meegenomen en ingevoerd. De auto stond vanaf het moment van aanschaf (oktober 2010) tot begin mei 2011 in een opslag in Canada en is eind juli 2011 verscheept naar Aruba. In geschil is of de verhuisboedelvrijstelling geldt voor de invoer van de auto en meer specifiek of is voldaan aan de voorwaarde dat X de auto ten minste zes maanden vóór de datum waarop hij zijn normale verblijfplaats in Canada heeft opgegeven, in die plaats heeft gebruikt.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba (GHvJ) heeft geoordeeld dat X niet voldoet aan de vereisten voor toepassing van de verhuisboedelvrijstelling.

X heeft tegen de uitspraak van het GHvJ cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.

Het GHvJ is er volgens de Hoge Raad terecht van uitgegaan dat op degene die om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling verzoekt, de bewijslast rust met betrekking tot de vervulling van de voorwaarden voor toepassing daarvan. X dient daarom aannemelijk te maken dat hij de auto ten minste zes maanden vóór de datum waarop hij zijn normale verblijfplaats in Canada heeft opgegeven, aldaar heeft gebruikt.

Het oordeel van het GHvJ dat X niet aan die bewijslast heeft voldaan, kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

Ook overigens is het cassatieberoep ongegrond, aldus de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2018/0040, met noot van Adeler).

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (18/00789)

Dit is de eerste Caribische belastingzaak bij de Hoge Raad met een conclusie van een advocaat-generaal. A-G Ettema heeft op 5 december 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft voornoemde conclusie gevolgd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Op zichzelf is deze uitspraak ook niet echt verrassend.

Op belanghebbende rustte de last om aannemelijk te maken dat hij de auto ten minste zes maanden vóór de datum waarop hij zijn normale verblijfplaats in Canada heeft opgegeven, aldaar heeft gebruikt en daarin is hij niet of in elk geval onvoldoende geslaagd. In dit verband heeft het GHvJ niet aannemelijk geacht dat de auto vanaf het moment van de aankoop, dan wel ten minste zes maanden voor de verhuizing van Canada naar Aruba was verzekerd voor gebruik op de weg en evenmin dat gedurende die periode voor het gebruik van de weg in Canada belasting is betaald. In het licht hiervan is het GHvJ daarbij kennelijk ervan uitgegaan dat bij de enkele keren dat belanghebbende (met zijn echtgenote) de auto in de hiervoor bedoelde periode wellicht daadwerkelijk heeft gebruikt, dat gebruik zo beperkt is geweest dat daaraan voor de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling als te verwaarlozen moet worden voorbijgegaan. Volgens de Hoge Raad is er aldus geen sprake van een onjuiste rechtsopvatting van het GHvJ.

Metadata

Rubriek(en)
Heffingen Caribisch Koninkrijk
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2018
Rolnummer
17/00785
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1031
Auteur(s)
Julian Lopez Ramirez
Deloitte Dutch Caribbean
NLF-nummer
NLF 2018/1496
Aflevering
12 juli 2018
Judoreg
NFB1643

Naar de bovenkant van de pagina