De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) een naheffingsaanslag accijns van € 1.702 opgelegd vanwege de vondst van 7.000 onveraccijnsde sigaretten in een schuur behorende bij zijn woning.
X betwist de aanslag en stelt dat hij niets wist van de sigaretten en dat de ex-partner van zijn huidige partner hiervoor verantwoordelijk is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft hem echter geen gelijk. Vast staat dat de sigaretten zijn aangetroffen in de schuur behorende bij de woning en dat hij vrije toegang had tot de schuur. Hij heeft ook verklaard iedere dag in de schuur aanwezig te zijn geweest. De Rechtbank is daarom van oordeel dat X fysiek over de in de schuur aangetroffen sigaretten kon beschikken. Deze feitelijke beschikkingsmacht is voldoende om te kunnen oordelen dat hij de sigaretten voorhanden heeft gehad. Niet relevant is of hij een recht of belang kon doen gelden op die sigaretten of dat hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat daarover accijns was verschuldigd (vgl. HvJ 10 juni 2021, C‑279/19, ECLI:EU:C:2021:473, NLF 2021/1357, met noot van Wolkers).
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 20 juli 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.702 (de naheffingsaanslag).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 67 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. Als gemachtigde van belanghebbende heeft mr. S. van der Eijk, verbonden aan ESW Advocaten, namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de in 1.3 genoemde beslissing. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft uitsluitend de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.6. Kort voorafgaand aan de zitting heeft mr. S. van der Eijk zich teruggetrokken als gemachtigde van belanghebbende. De gemachtigde is vervolgens niet op de zitting verschenen, en ook belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Hoewel de uitnodiging voor de zitting uitsluitend aan de gemachtigde is toegezonden, gaat de rechtbank er echter vanuit dat die oproeping voor de zitting belanghebbende zelf, via de gemachtigde, heeft bereikt. Belanghebbende is daarom op juiste wijze opgeroepen, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien de zaak aan te houden wegens afwezigheid van belanghebbende op de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Op 18 december 2021 zijn tijdens een doorzoeking door de politie Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch 7.000 onveraccijnsde sigaretten gevonden in de schuur van de woning op [het adres] in [plaats]. Voor de schuur was geen vergunning voor een accijnsgoederenplaats verleend.
4.1. Ten tijde van de vondst waren belanghebbende en mevrouw [naam] als bewoners van voornoemd adres ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie. Belanghebbende woonde ten tijde van de vondst op dit adres.
4.2. Aan belanghebbende is tijdens het verhoor door de douane op 4 februari 2022 gevraagd of hij vaak in de schuur komt. Belanghebbende heeft verklaard: ‘Elke dag. Daar staat de tweede koelkast’ en ‘Iemand heeft de sleutels van mijn schuur en hij staat af en toe ook open’. Tevens heeft belanghebbende verklaard niets van de sigaretten te weten.
Motivering
5. In geschil is of de inspecteur de accijns terecht van belanghebbende heeft nageheven.
5.1. De inspecteur meent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, primair omdat belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden had en subsidiair omdat hij betrokken was bij het voorhanden hebben ervan. Belanghebbende had als bewoner van het pand aan de [het adres] te [plaats] onbeperkt toegang tot de ruimte waarin de sigaretten zich bevonden en daardoor vrije toegang tot de sigaretten. Belanghebbende is daarom terecht als belastingplichtige aangemerkt, aldus de inspecteur.
5.2. Volgens belanghebbende is de naheffingsaanslag onterecht aan hem opgelegd. Belanghebbende betwist enige wetenschap te hebben gehad van de voorraad aan onveraccijnsde sigaretten in zijn schuur en dat hij enige betrokkenheid had bij de opslag van deze sigaretten. Hij voert aan deze sigaretten nooit te hebben gezien en er niet in voldoende mate van op de hoogte te zijn geweest dat hij onveraccijnsde sigaretten voorhanden had. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de ex-partner van zijn huidige partner de sigaretten in zijn schuur heeft geplaatst. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat belanghebbende meent dat sprake is van willekeur bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
5.3. Vaststaat dat de in de schuur aangetroffen sigaretten niet waren voorzien van accijnszegels en ook anderszins is niet aannemelijk dat voor die sigaretten accijns was betaald. Daarom is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van die sigaretten. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Voor dat geval wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is.
5.4. Vast staat dat de sigaretten zijn aangetroffen in de schuur behorende bij de woning van belanghebbende en dat belanghebbende vrije toegang had tot de schuur. Hij heeft ook verklaard iedere dag in de schuur aanwezig te zijn geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende fysiek over de in de schuur aangetroffen sigaretten kon beschikken. Deze feitelijke beschikkingsmacht is voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad. Niet relevant is of hij een recht of belang kon doen gelden op die sigaretten, of dat hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat daarover accijns was verschuldigd. Uit voorgaande volgt dat terecht accijns van belanghebbende is nageheven.
5.5. Het staat de inspecteur vrij om te kiezen aan wie hij de naheffingsaanslag accijns oplegt. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag aan een ander opgelegd had moeten worden.
5.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op al het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 16 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.