Direct naar content gaan

Samenvatting

De zus van X is in 2016 overleden. X (belanghebbende) is evenals een andere zus (hierna: C) tot erfgenaam benoemd. De verkrijging van X bedroeg € 145.971. Op het moment van overlijden van erflaatster heeft X meer dan vijf jaar onafgebroken samengewoond met erflaatster en C in de gezamenlijke ouderlijke woning. In deze periode hebben alle drie de zussen op het adres van de woning in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan. Tussen de zussen is onderling geen notarieel samenlevingscontract gesloten.

X heeft in de aangifte erfbelasting de partnervrijstelling geclaimd. De Inspecteur heeft toepassing geweigerd.

X heeft bezwaar gemaakt maar dat is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

Rechtbank Gelderland acht sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. X is ontvankelijk in haar bezwaar. De Rechtbank gaat dan in op het inhoudelijk geschil. Zowel X als C kunnen op basis van artikel 1a, lid 1, onderdeel a t/m d, SW 1956 als partner van erflaatster worden aangemerkt. Op basis van artikel 1a, lid 1, onderdeel e, SW 1956 kan daarom geen van beiden als partner van erflaatster worden aangemerkt. Uit de wettekst volgt namelijk dat een persoon op enig moment slechts één partner kan hebben (zie ook artikel 5a, lid 5, AWR in samenhang met artikel 1a, lid 6, SW 1956). Dit volgt ook uit de parlementaire behandeling. Hieruit blijkt dat er bij het partnerbegrip voor de schenk- en erfbelasting geen plaats meer is voor de zogenoemde meerrelaties. De wetgever heeft geen uitzondering willen maken in het geval van meerrelaties zonder notarieel samenlevingscontract, aldus de Rechtbank.

X kwalificeert niet als partner van erflaatster voor de erfbelasting en heeft geen recht op de partnervrijstelling.

Zowel de wet als de parlementaire behandeling zijn zonneklaar. Sinds 1 januari 2010 houdt de Successiewet 1956 geen rekening meer met meerrelaties. In casu woonde belanghebbende met haar twee zussen al meer dan vijf jaar samen in de ouderlijke woning. Op grond van artikel 1a, lid 1, onderdeel e, SW 1956 kwalificeren ze dan geen van allen als partner. Belanghebbende zou wel als partner kwalificeren als ze een notarieel samenlevingscontract zou hebben gehad met erflaatster. Dat is hier niet aan de orde.

Het enige bijzondere in deze uitspraak is de stelling van belanghebbende dat zij voor de inkomstenbelasting wel als partner van erflaatster wordt aangemerkt. In de inkomstenbelasting is men onder andere partner van elkaar als men samen de eigendom van een woning heeft. In casu heeft belanghebbende met haar twee zussen de eigendom van de woning. Ook in de inkomstenbelasting wordt echter uitsluitend rekening gehouden met tweerelaties. Als men met meer personen als partner kan kwalificeren, is de wettelijke volgorde bepalend. De artikel 5a AWR-partner gaat voor, gevolgd door de partners genoemd in artikel 1.2, respectievelijk onderdeel a t/m f, Wet IB 2001. Als persoon A met persoon B een kind heeft en persoon C heeft aangemeld voor de pensioenregeling, zijn A en B partners van elkaar. B is immers een partner in de zin van artikel 1.2, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 dat in de wet eerder wordt genoemd dan de pensioenpartner van artikel 1.2, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001. In het verleden heb ik de vraag opgeroepen wat het gevolg is als men met meerdere personen op basis van dezelfde categorie als partner kwalificeert. Ik heb daarover geschreven:

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
13 april 2018
Rolnummer
17/5461
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:1697
Auteur(s)
mr. dr. N.C.G. Gubbels
Belastingdienst/Vrije Universiteit/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2018/0963
Aflevering
3 mei 2018
Judoreg
NFB1473
bwbr0002226&artikel=1a,bwbr0002226&artikel=1a,bwbr0002320&artikel=5a&lid=5,bwbr0002320&artikel=5a&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina