Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV die een vastgoedmaatschappij exploiteert, wil erkend zien dat zij met haar dochter op grond van artikel 7, lid 4 Wet OB een fiscale eenheid vormt. Aangezien die dochter niet meer dan één kantoorpand bezit en verhuurt, geen personeel in dienst heeft en slechts onderhoudskosten aan dat pand maakt, erkende het Hof haar niet als een ondernemer en wees het de fiscale eenheid voorafgaand aan 1989 af. Later achtte zij voor de fiscale eenheid een beschikking nodig en die ontbrak. Het oordeel van het Hof dat de dochter vóór 1989 geen onderneming dreef en dat als gevolg daarvan op 1 januari 1989 niet reeds een fiscale eenheid bestond, acht de Hoge Raad juist. Maar hij is het er, verwijzend naar zijn arrest van 22 april 2005, nr 38.659, BNB 2005/230, niet mee eens dat de fiscale eenheid ex artikel 7, lid 4 Wet OB afhankelijk is van een beschikking van de inspecteur. Die beschikking dient alleen om het niet van de wil van de inspecteur of van de belastingplichtigen te laten afhangen of er een fiscale eenheid is. Een belastingplichtige kan zich met name ook in beroep tegen een naheffingsaanslag op het bestaan van een fiscale eenheid beroepen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1994-1998
Instantie
HR
Datum instantie
27 januari 2006
Rolnummer
41.316
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV0408
bwbr0002629&artikel=7&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina