Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een naar Duits recht opgericht en in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. Het is een zogenoemde icbe, een instelling voor collectieve belegging in effecten.

In geschil is of X recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.

Partijen verschillen van mening over de merites van en of is voldaan aan de eis van een vervangende betaling, de dooruitdelingseis en de aandeelhouderseis. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft X in het ongelijk gesteld omdat niet is voldaan aan de eis van een vervangende betaling en de aandeelhouderseis.

Hof Den Bosch komt op andere gronden tot het oordeel dat het verzoek van X moet worden afgewezen.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (16/03954 e.a., ECLI:NL:HR:2020:1674) (beantwoording prejudiciële vragen in deze zaak) blijkt dat aan een niet-ingezeten beleggingsfonds dat aanspraak maakt op teruggaaf van dividendbelasting, de voorwaarde van een vervangende betaling moet worden gesteld. Alleen indien een niet-ingezeten beleggingsfonds instemt met een dergelijke betaling, wordt toegekomen aan de vraag of zo’n fonds vergelijkbaar is met ingezeten fiscale beleggingsinstellingen.

Het Hof overweegt dat er zodanige twijfels zijn over de juistheid van de opvatting van de Hoge Raad over de kwestie van de vervangende betaling dat de door de Hoge Raad geformuleerde eis van een vervangende betaling niet aan X kan worden tegengeworpen. Het Hof ziet voorts af van het stellen van een of meer prejudiciële vragen over de kwestie van de vervangende betaling.

In het onderhavige geval staat vast dat X niet de voor uitdeling vatbare winst, berekend overeenkomstig de Nederlandse regels, heeft uitgedeeld aan zijn aandeelhouders, zodat niet aan de dooruitdelingseis is voldaan. Het Hof is echter van oordeel dat die omstandigheid evenmin aan X kan worden tegengeworpen.

Het Duitse systeem voorzag in de onderhavige jaren niet in enige belastingheffing van buiten Duitsland woonachtige of gevestigde aandeelhouders in het vermogen van X, voor zover X dividenden heeft ontvangen die uit Nederland afkomstig waren, ongeacht of die dividenden door X zijn (door)uitgedeeld of niet. In het Duitse systeem was derhalve, anders dan in het Nederlandse, niet gewaarborgd dat alle door het beleggingsfonds behaalde winsten bij de aandeelhouders worden belast. Dat betekent dat X objectief niet vergelijkbaar is met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen.

Of en, zo ja, in hoeverre de aandeelhouderseis aan X kan worden tegengeworpen en of X moet worden geacht aan die eis te voldoen, behoeft geen behandeling, aldus het Hof.

Het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting is terecht afgewezen.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2002-2008
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
26 oktober 2022
Rolnummer
21/00402; 21/00403; 21/00404; 21/00405; 21/00406
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3770
Auteur(s)
mr. dr. R.P.C. Adema
Rijksuniversiteit Groningen en Deloitte
NLF-nummer
NLF 2022/2340
Aflevering
1 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5366
bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina