Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV heeft bij de oprichting van A NV eind 1986 een deelneming bestaande uit gewone en preferente aandelen verworven. De 100.000 gewone aandelen ad nominaal fl. 1 verwierf zij voor fl. 10 per stuk (agio fl. 9). Bij de oprichting van A BV zijn ook obligaties uitgegeven. Daaraan waren per obligatie zeven zogenaamde falcons verbonden waarvoor per stuk fl. 40 moest worden betaald. Een falcon bevatte het recht om tussen 1 juli 1988 en 30 juni 1992 voor fl. 140 een bestaand gewoon aandeel A NV van nominaal fl. 1 te verwerven. Ten einde aan de falconverplichtingen te kunnen voldoen heeft een groep aandeelhouders de juridische eigendom van 25% van hun gewone aandelen A NV in een stichting ondergebracht. Aldus werden die aandelen geblokkeerd om te zijner tijd desgewenst door de stichting voor fl. 140 per falcon verkocht te worden. Als tegenprestatie voor het blokkeren van nominaal fl. 25.000 aandelen in de stichting ontving de BV fl. 40 per aandeel is fl. 1 miljoen. Op die winst is met instemming van de inspecteur de deelnemingsvrijstelling toegepast. Indien die geblokkeerde aandelen aan de falconhouders voor fl. 140 per aandeel verkocht zouden worden zou ook die opbrengst aan de BV toevallen.
In 1988 kocht de BV via de beurs nog 25.650 falcons en 41.553 geblokkeerde aandelen. In totaal hield de BV toen 75.000 niet-geblokkeerde aandelen, 66.553 geblokkeerde aandelen en 25.650 falcons. In 1990 verkocht zij haar gehele belang in A BV. Waarbij de niet-geblokkeerde aandelen fl. 367 per stuk opbrachten, de geblokkeerde aandelen fl. 140 en de falcons fl. 227. De Hoge Raad brengt de gehele boekwinst die in 1990 tot uitdrukking komt onder de deelnemingsvrijstelling. Indien de houder van een deelneming aan een derde een calloptie op een of meer van die aandelen verleent valt de vergoeding voor die premie onder de deelnemingsvrijstelling en geldt de uitoefenprijs als vervreemdingsprijs. Bij een putoptie geldt, anders dan uit HR 6 maart 1996 nr 30.093 BNB 1996/365 volgt, nagenoeg hetzelfde: de premie valt onder de deelnemingsvrijstelling en de uitoefenprijs is de verkrijgingsprijs, met dien verstande dat bij verwerving van de deelneming ook de premie tot de verkrijgingsprijs moet worden gerekend. Ook als de optie niet benut wordt valt de premie onder de deelnemingsvrijstelling. Dat is alleen niet zo als de houder van de calloptie respectievelijk de schrijver van de putoptie bij de uitoefening geen deelneming zou hebben verkregen. Ook bij vervreemding van een optie geldt de deelnemingsvrijstelling als de houder respectievelijk de schrijver van de optie bij uitoefening een deelneming zou hebben verkregen. Dat alles geldt ook voor op de beurs verhandelbare opties. In hoofdzaak conform A-G Wattel

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
1990
Instantie
HR
Datum instantie
22 november 2002
Rolnummer
36.272
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8488
ECLI:NL:PHR:2002:AD8488
bwbr0002515&artikel=1&lid=1,bwbr0002672&artikel=13&lid=1,bwbr0002672&artikel=13&lid=2,bwbr0002672&artikel=13ba&lid=2,bwbr0002672&artikel=13ba&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina