Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Artikel 4 Moeder-dochterrichtlijn (Richtlijn 2011/96) bepaalt dat ‘wanneer een moedermaatschappij (…), op grond van de deelgerechtigdheid van de moedermaatschappij in haar dochteronderneming, uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, de lidstaat van de moedermaatschappij zich moet onthouden van het belasten van deze winst’. De richtlijn voorziet dus in een vrijstelling voor dividenden die door een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij worden uitgekeerd, indien aan de voorwaarden van de richtlijn is voldaan.

In de zaak John Cockerill SA versus de Belgische staat, heeft het Tribunal de première instance de Liège over dit artikel aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

Artikel 1, lid 4 en artikel 4, lid 1, Moeder-dochterrichtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de door een moedermaatschappij van haar dochteronderneming ontvangen dividenden eerst worden opgenomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij, voordat zij vervolgens kunnen worden afgetrokken, waarbij deze aftrek echter niet van toepassing is op het bedrag van een in de belastinggrondslag opgenomen groepsbijdrage.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2020
Instantie
HvJ
Datum instantie
13 maart 2025
Rolnummer
C-135/24
ECLI
ECLI:EU:C:2025:176
NLF-nummer
NLF NLF
bwbv0001506&artikel=267

Naar de bovenkant van de pagina