Direct naar content gaan

Samenvatting

X heeft de Nederlandse nationaliteit en is op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hij stond als advocaat ingeschreven bij de Amsterdamse balie. X heeft zich per 1 januari 2006 laten uitschrijven bij de Belastingdienst als ondernemer voor de btw. Nadien is hij nog actief geweest als advocaat. X was sinds de oprichting in 1975 bestuurder van A bv. In oktober 2005 is zijn zoon in functie getreden als enig bestuurder. De activiteiten van A bv bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken en het houden van dochtervennootschappen. Enig aandeelhouder van A bv is E, een Zwitserse vennootschap. X is sinds 1997 eigenaar van een appartement in Zwitserland. Hij stelt in deze procedure dat hij sinds dat jaar in Zwitserland woont en Nederland metterwoon heeft verlaten. Zijn fiscale woonplaats is in de jaren 2002 tot en met 2006 dan ook Zwitserland, aldus X.

Volgens Hof Amsterdam vormde het appartement in Zwitserland voor X echter niet het hoofdverblijf. X bleef gebruikmaken van de woning van zijn echtgenote in Nederland. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de onderhavige jaren gescheiden van zijn echtgenote heeft geleefd. Voorts heeft hij weliswaar gesteld dat hij in het appartement in Zwitserland over een volledig ingericht kantoor beschikt en aldaar ‘in feite’ de werkzaamheden voor A bv heeft verricht, maar dit heeft hij niet met enig concreet bewijsmiddel gestaafd.

Het Hof concludeert dat X in de jaren 2002 tot en met 2006 zijn woonplaats in Nederland had in de zin van artikel 4 AWR. Het Hof acht voorts aannemelijk geworden dat het middelpunt van de levensbelangen van X zich in Nederland bevond. X is daarom voor de toepassing van het verdrag met Zwitserland inwoner van Nederland. Het Hof beslist verder onder meer dat X dient te worden aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot de aandelen in E en F (eveneens een Zwitserse vennootschap). Bij dit oordeel heeft het Hof – anders dan Rechtbank Noord-Holland – de bewijslast omgekeerd en verzwaard vanwege het niet doen van de vereiste aangiften.

De Inspecteur heeft terecht bij X als uiteindelijk aandeelhouder van F een forfaitair voordeel als bedoeld in artikel 4.14 Wet IB 2001 (forfaitair voordeel buitenlandse beleggingslichamen) in de onderhavige jaren in aanmerking genomen. Het inkomen uit sparen en beleggen is gebaseerd op een schatting van het vermogen van X op de relevante peildata in de onderhavige jaren. In hoger beroep worden de bedragen van de in aanmerking genomen bezittingen in box 3 niet meer betwist. Datzelfde geldt voor bedragen die in aanmerking zijn genomen ter zake van de AOW-uitkering, het pensioen van A bv (2002 en 2003) en de bijtelling privégebruik auto.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2002-2006
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
22 december 2016
Rolnummer
14/00741 t/m 14/00745
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5750
NLF-nummer
NLF 2017/0482
Aflevering
9 maart 2017
bwbr0002320&artikel=4,bwbr0002320&artikel=4,bwbr0011353&artikel=4.14,bwbr0011353&artikel=4.14

Naar de bovenkant van de pagina