Vereiste aangiften niet gedaan; geen redelijke schatting winst kunsthandel
undefined, 5 april 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(485)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(3)
- Recent(3)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
Dga A is via Holding (bv) enig aandeelhouder en bestuurder van X (bv; belanghebbende). De activiteiten van X bestaan uit internationale handel in kunst.
In geschil zijn een aan X opgelegde navorderingsaanslag vpb 2015 en aanslagen 2016 en 2017.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X in geen van voornoemde jaren de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en dat X moet doen blijken dat de belastingaanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
De Inspecteur heeft voor de redelijke schatting verwezen naar het controlerapport van een boekenonderzoek. De Rechtbank oordeelt dat het controlerapport de aangebrachte winstcorrecties niet onderbouwt. Het rapport heeft alleen betrekking op het jaar 2015 en is gebaseerd op een steekproef uit de inkoop- en verkoopadministratie en de voorraadlijst. De Rechtbank acht onder meer het volledig buiten beschouwing laten van de inkoopwaarde van de omzet ten bedrage van € 639.813 voor het jaar 2015 op geen enkele manier onderbouwd.
Bij de schatting van de belastbare winst over 2016 en 2017 heeft de Inspecteur de schatting voor het jaar 2015 als uitgangspunt genomen. Daarbij heeft hij aangaande 2016 een opwaartse correctie van 33% toegepast, zonder deze nader te onderbouwen. Nu de schatting voor het jaar 2015 niet redelijk is, zijn de daarop gebaseerde schattingen voor 2016 en 2017 ook niet redelijk aangezien de Inspecteur deze niet anderszins heeft onderbouwd.
De Rechtbank bepaalt de winst van X in 2015, 2016 en 2017 in goede justitie op € 100.000 per jaar.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaken tussen
eiseres, te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres de volgende belastingaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) en beschikkingen opgelegd:
Jaar |
Belastbaar bedrag |
Bruto-belasting |
Verzuimboete |
Belastingrente |
Navorderingsaanslag Vpb 2015 Aanslagnr.: [aanslagnummer 1] |
€ 565.585 |
€ 111.396 |
- |
€ 34.915 |
Aanslag Vpb 2016 Aanslagnr.: [aanslagnummer 2] |
€ 750.000 |
€ 177.500 |
€ 2.639 |
€ 39.759 |
Aanslag Vpb 2017 Aanslagnr.: [aanslagnummer 3] |
€ 500.000 |
€ 115.000 |
€ 2.639 |
€ 17.675 |
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar van 15 december 2020 (2015 en 2016) en 24 maart 2021 (2017) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Op 26 januari 2021 (2015 en 2016) en 29 april 2021 (2017) heeft eiseres daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] , (middellijk) directeur-grootaandeelhouder van eiseres en de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. [persoon A] (de dga) is enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.] (de Holding). De Holding is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. De activiteiten van eiseres bestaan uit internationale handel in kunst.
2. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van Vpb-aangiften over de jaren 2015, 2016 en 2017. Eiseres heeft binnen de gestelde termijnen geen Vpb-aangiften ingediend.
3. Naar aanleiding van belastinggeschillen tussen eiseres en verweerder over de belastingjaren 2012 tot en met 2014 hebben partijen een tweetal vaststellingsovereenkomsten gesloten, waaronder een vaststellingsovereenkomst voor de inrichting en, voor zover het reeds verstreken jaren betreft, reconstructie van de administratie voor de jaren vanaf 2015 (de VSO). Bij die onderhandelingen werd eiseres vertegenwoordigd door de dga, en bijgestaan door de gemachtigde en een advocaat. Naast eiseres en verweerder waren ook de dga, de Holding en de gemachtigde partij bij de VSO.
4. Op 18 april 2019 heeft verweerder een concept van de VSO naar eiseres verzonden. De advocaat heeft bij e-mail van 25 april 2019 als volgt daarop gereageerd:
5. Op 7 mei 2019 hebben partijen de VSO ondertekend. Deze is verder ondertekend door de advocaat (voor gezien). In de VSO worden eiseres en de dga aangeduid met ‘partij A’, de gemachtigde met ‘partij B’ en verweerder met ‘partij C’. Verder staat er het volgende:
Deze overeenkomst dient een tweeledig doel:
De Belastingdienst wil in een oogopslag kunnen zien dat [persoon A] zich aan zijn fiscale verplichtingen heeft gehouden. De controle van de administratie ten behoeve van fiscale aangiften van een bedrijf, in de huidige omvang zoals [B.V.] en [eiseres] zou maximaal een dag in beslag moeten nemen.
Belanghebbende wil zich bezig houden met zijn onderneming en niet met het voeren van discussies met de Belastingdienst.
Over de jaren 2012, 2013 en 2014 is er een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de op te leggen aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting over die jaren.
Er is eveneens een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de waardering van de voorraad en de bij [eiseres] aanwezige voorraad. De voorraad is per 01012012 vastgesteld op € 515.634,-.
Daarnaast bleek dat belanghebbende nog enkele kunstwerken privé in bezit had. Deze zijn niet eerder fiscaal in enige aangifte verwerkt.
5 Inhoud van de overeenkomst
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Partij A gaat in haar administratie reconstrueren met ingang van:
1 januari 2015 het volgende:
o De primaire documenten behorende bij elke verkoop van kunst of kunst gerelateerde producten. Dit houdt in concreto in: van elke verkooptransactie wordt een mapje/bestand gemaakt met daarin de betreffende inkoopnota en een kopie van het betaalbewijs, indien aanwezig een certificaat van echtheid, beschrijving van de kunst of kunst gerelateerd product, correspondentie en e-mails behorende bij de verkooptransactie bij voorkeur ondersteunt met een foto en /of catalogus van een veiling. Gedane verkopen aan een rechtspersoon worden door Partij A ondersteunt met een uitdraai van de Kamer van Koophandel van vestigingsplaats van de kopende ondernemer.
o De voorraadlijst per balansdatum heeft de volgende kenmerken: datum inkoop, omschrijving kunstwerk, naam leverancier met factuurnummer, inkoopprijs, datum van verkoop, factuurnummer verkoopfactuur [naam] en verkoopprijs en de voorraadlijst(en) worden gerubriceerd per locatie waar de voorraad zich bevindt.
o Zakelijke samenwerkingen met derden worden alsnog vastgelegd en opgenomen in de boekhouding met naam en toenaam, legitimatie of uittreksel van Kamer van Koophandel en afrekenmodel.
[…]
6 Nakoming overeenkomst
6. Op 14 september 2019 heeft verweerder ambtshalve de aanslag Vpb 2015 aan eiseres opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Op het aanslagbiljet staan verder een verzuimboete en een belastingrentebeschikking.
7. Op 2 oktober 2019 heeft eiseres alsnog Vpb-aangifte over 2015 gedaan. In de aangifte staat een belastbaar bedrag van - € 194.228 (verlies). Als bijlage bij de aangifte zijn een fiscale balans en een fiscale winst- en verliesrekening overgelegd. Daaruit volgt het overzicht hieronder:
Netto-omzet, tevens totaal van opbrengsten |
€ 511.860 |
|
Inkoopprijs van de verkopen |
€ 639.813 |
|
Afschrijvingen |
€ 3.606 |
|
Overige bedrijfskosten |
€ 37.528 |
|
Bedrijfslasten |
€ 680.947 |
|
- € 169.087 |
||
Af: Financiële lasten |
€ 26.146 |
|
Saldo fiscale winstberekening |
- € 195.233 |
- € 195.233 |
8. Vervolgens heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld naar de uitvoering van de afspraken die in de VSO zijn gemaakt aangaande de administratieve organisatie, voorraad, inkoop en verkoop van eiseres. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is op 15 januari 2020 een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport staat het volgende:
Voorraad volgens boekenonderzoek 2014 |
31-12-2014 |
€ 952.660 |
Bij: inkopen |
2015 |
€ 114.138 |
Af: verkopen |
2015 |
- € 407.733 |
€ 659.065 |
||
Voorraad |
31-12-2015 |
€ 565.127 |
Aansluitverschil |
€ 93.938 |
Correcties: |
Belastingjaar: 2015 |
Correctie niet te controleren inkoop 2015 |
€ 639.813 |
Schatting omzet 2015 niet gespecificeerd |
€ 120.000 |
Totale correctie |
€ 759.813 |
Vóór correcties |
Correcties |
Na correcties |
|
Fiscale winst 2015 |
- € 195.233 |
€ 759.813 |
€ 564.580 |
Bij: niet ged. aftrekbare bedragen |
€ 1.005 |
nihil |
€ 1.005 |
Belastbaar bedrag 2015 |
- € 194.228 |
€ 759.813 |
€ 565.585 |
Eindvermogen volgens de winstaangifte |
- € 240.304 |
Correcties |
€ 759.813 |
Gecorrigeerd eindvermogen |
€ 519.509 |
Beginvermogen volgens de winstaangifte |
- € 63.385 |
Stortingen van kapitaal |
nihil |
Totaal vermogensverschil |
€ 582.894 |
Niet aftrekbare bedragen |
€ 18.314 |
Saldo fiscale winstberekening |
€ 564.580 |
Aansluitverschil vermogen in aangifte |
|
Investeringsregelingen |
nihil |
Niet of gedeeltelijke aftrekbare kosten |
nihil |
Gecorrigeerde fiscale winst |
€ 564.850 |
Gecorrigeerd belastbaar bedrag |
€ 565.585 |
9. Op 4 juli 2020 heeft verweerder de navorderingsaanslag Vpb 2015 volgens de berekeningen in het controlerapport aan eiseres opgelegd.
10. Op 24 februari 2020 heeft verweerder een “mededeling vaststelling ambtshalve aanslag Vpb” (mededelingsbrief) voor het belastingjaar 2016 naar eiseres verzonden. In de mededelingsbrief staat het volgende:
11. Op 7 maart 2020 heeft verweerder de aanslag Vpb 2016 en de rente- en boetebeschikking aan eiseres opgelegd.
12. Op 11 maart 2020 heeft eiseres alsnog op digitale wijze aangifte Vpb 2016 gedaan. In de aangifte staat onder meer het volgende:
Ondernemingsvermogen einde boekjaar |
- € 332.088 |
Ondernemingsvermogen begin boekjaar |
- € 240.304 |
Saldo fiscale winst |
- € 91.784 |
Vaste activa |
€ 1.772 |
Voorraden 1 januari 2016 |
€ 565.127 |
Voorraden 31 december 2016 |
€ 508.236 |
Liquide middelen |
€ 1.781 |
Totale activa |
€ 511.789 |
Gestort en opgevraagd kapitaal |
€ 18.000 |
Winstreserves |
- € 350.088 |
Totaal ondernemingsvermogen |
- € 332.088 |
Schulden aan leveranciers en handelskredieten |
€ 1.810 |
Schuld aan aandeelhouder |
€ 838.067 |
Betaalde rente aan aandeelhouder |
€ 17.225 |
Overige kortlopende schulden |
€ 4.000 |
Totaal kortlopende schulden |
€ 843.877 |
Netto-omzet |
€ 80.829 |
Kostprijs omzet |
€ 140.910 |
Afschrijving |
€ 2.981 |
Andere kosten |
€ 10.453 |
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening/ saldo winst |
- € 91.784 |
13. Op 22 augustus 2020 heeft verweerder aan eiseres de aanslag Vpb 2017 opgelegd naar een belastbare winst van € 500.000 evenals een rente- en boetebeschikking
14. Op 25 augustus 2020 heeft eiseres alsnog op digitale wijze aangifte Vpb 2017 gedaan. In de aangifte staat onder meer het volgende:
Ondernemingsvermogen einde boekjaar |
- € 389.276 |
Ondernemingsvermogen begin boekjaar |
- € 332.088 |
Saldo fiscale winst |
- € 57.188 |
Vaste activa |
€ 726 |
Voorraden |
€ 490.266 |
Liquide middelen |
- € 1.911 |
Totale activa |
€ 489.081 |
Gestort en opgevraagd kapitaal |
€ 18.000 |
Winstreserves |
- € 407.276 |
Totaal ondernemingsvermogen |
- € 389.276 |
Schulden aan leveranciers en handelskredieten |
€ 6.373 |
Schuld aan aandeelhouder |
€ 867.984 |
Overige kortlopende schulden |
€ 4.000 |
Totaal kortlopende schulden |
€ 878.357 |
Netto-omzet |
€ 51.607 |
Kostprijs omzet |
€ 77.970 |
Afschrijving |
€ 1.046 |
Andere kosten |
€ 12.616 |
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening/ saldo winst |
- € 57.188 |
Geschil
15. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Heeft verweerder de belastingaanslagen Vpb 2015, 2016 en 2017 terecht en niet naar te hoge bedragen opgelegd?
Heeft eiseres recht op een (proces)kostenvergoeding en een vergoeding van immateriële schade?
16. Eiseres stelt dat verweerder een onjuiste interpretatie geeft van de VSO. Het is juist verweerder die zich niet houdt aan de VSO. Verweerder accepteert alleen verkoop-, maar geen inkoopfacturen, waardoor het verlies dat eiseres in 2015, 2016 en 2017 heeft geleden ten onrechte wordt omgezet in een winst van € 564.850 (2015), € 750.000 (2016) en € 500.000 (2017). Eiseres heeft een deugdelijke administratie gevoerd. Zoals overeengekomen, zou de reconstructie over 2015 plaatsvinden onder de voorwaarde “indien aanwezig”. Dat brengt mee dat stukken die er niet waren ook niet hoeven te worden overgelegd. Documenten die niet bestaan, kan eiseres ook niet overleggen. Indien wel aanwezig zaten foto’s en documenten in de administratie en toch zijn de desbetreffende inkopen niet gehonoreerd. Verder zijn de belastingaanslagen naar willekeurige bedragen opgelegd. Weliswaar zijn de Vpb-aangiften te laat ingediend, maar dat kan eiseres niet worden tegengeworpen, omdat die vertraging te wijten is aan de jarenlange frustrerende discussie met de Belastingdienst, waardoor boekjaren moeilijk afgerond konden worden als voorgaande jaren nog ter discussie stonden, aldus eiseres. Gelet op de verkeerde interpretatie die verweerder geeft aan de VSO is sprake van het tegen beter weten in innemen van kansloze standpunten. Daarom moet verweerder worden veroordeeld in de werkelijke kosten die eiseres in het kader van deze procedure heeft gemaakt. Verder moet verweerder veroordeeld worden in een vergoeding van immateriële schade van € 120.000 als gevolg van spanning en frustratie die eiseres en de dga in het kader van deze jarenlange procedure hebben ervaren.
17. Verweerder stelt dat eiseres niet tijdig Vpb-aangiften heeft ingediend, ondanks dat zij daartoe is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. Daarom moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Uit het controlerapport blijkt dat eiseres haar administratie niet op orde heeft en dat de inkoopkosten en omzetcijfers niet zijn te herleiden uit de documenten die eiseres heeft overgelegd. Op basis van de gebrekkige administratie is over 2015 een correctie van € 759.813 doorgevoerd. De navorderingsaanslag Vpb 2015 is daarom naar een belastbaar bedrag van € 565.585 vastgesteld. De ambtshalve opgelegde aanslagen over 2016 en 2017 zijn op deze bevindingen gebaseerd.
Beoordeling van het geschil
Omkering en verzwaring bewijslast
18. Iedereen die daartoe is uitgenodigd moet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud aangifte doen. Als de vereiste aangifte niet is gedaan, dan moet de rechtbank het beroep tegen de desbetreffende belastingaanslag ongegrond verklaren, tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Ofwel, de bewijslast wordt dan omgekeerd en verzwaard. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en ook geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de Vpb-aangiften over de jaren 2015, 2016 en 2017 niet heeft gedaan vóór het verstrijken van de in de respectievelijke aanmaningen genoemde termijnen. Alles wat eiseres in dit kader heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat eiseres al jaren in discussie was met de Belastingdienst en dat zij dit als frustrerend heeft ervaren maakt het niet indienen van de Vpb-aangiften niet verontschuldigbaar. Dit ontslaat haar immers niet van de verplichting aangifte te doen. Dit geldt ook voor de stelling dat de VSO volgens eiseres anders moet worden uitgelegd dan verweerder doet. Uit niets kan worden afgeleid dat eiseres verhinderd was om tijdig de aangiften in te dienen. Zij heeft dat dus ten onrechte nagelaten. De aangiften die eiseres na het opleggen van een ambtshalve aanslag heeft ingediend kunnen niet leiden tot de conclusie dat zij daarmee aan haar wettelijke verplichting tot het doen van de vereiste aangifte heeft voldaan.
20. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiseres in geen van de jaren 2015, 2016 en 2017 de vereiste Vpb-aangifte heeft gedaan. Dat brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en dat eiseres moet doen blijken dat de belastingaanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
Redelijke schatting
21. Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laten evenwel onverlet dat verweerder gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting van de belastbare winst zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
22. Verweerder heeft voor de redelijke schatting verwezen naar het controlerapport. De rechtbank is van oordeel dat het controlerapport summier is en de aangebrachte winstcorrecties niet onderbouwt. Het rapport heeft alleen betrekking op het jaar 2015 en ter zitting is door verweerder verklaard dat het gebaseerd is op een steekproef uit de inkoop- en verkoopadministratie en de voorraadlijst. De controleambtenaar concludeert bijvoorbeeld ‘Op basis van de voorraad, inkoop- en verkoopadministratie is niet te herleiden wie, wat verkoopt tegen welke prijs’, maar die stelling volgt niet zonder meer uit de feiten die in het controlerapport zijn genoemd. Zo kan uit het ontbreken van een certificaat van echtheid geen conclusie worden getrokken met betrekking tot de (volledigheid van de) inkoop- en opbrengstverantwoording. Dat heeft te meer te gelden aangezien er in het dossier wel (zij het onvolledige) facturen en betalingsbewijzen aanwezig zijn. Ter zitting heeft eiseres nogmaals verwezen naar deze documenten en daarop heeft verweerder zonder enige verdere beargumentering vastgehouden aan de conclusies in het controlerapport. De rechtbank acht het volledig buiten beschouwing laten van de inkoopwaarde van de omzet ten bedrage van € 639.813 voor het jaar 2015 op geen enkele manier onderbouwd. De verwijzing naar de bepaling in de VSO dat de administratie kwalificeert als verworpen als deze niet conform de VSO is ingericht is daartoe onvoldoende. Dat de administratie een onvoldoende betrouwbare basis voor de fiscale verplichtingen geeft, volgt naar het oordeel van de rechtbank wel uit het feit dat acht transacties wel volgen uit de porti- en transportkosten, maar niet in de omzet verantwoord zijn. De omzetcorrectie van € 120.000 is in het kader van een redelijke schatting voldoende onderbouwd in het controlerapport, maar ook dan heeft te gelden dat een omzetcorrectie van € 120.000 niet zonder meer leidt tot een winstcorrectie van datzelfde bedrag. Deze gebreken maken dat over het jaar 2015 geen sprake is van een redelijke schatting.
23. Verweerder heeft bij de schatting van de belastbare winst van eiseres over 2016 en 2017 de schatting voor het jaar 2015 als uitgangspunt genomen. Daarbij heeft verweerder aangaande 2016 een opwaartse correctie van 33% toegepast, zonder deze nader te onderbouwen. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de schatting voor het jaar 2015 niet redelijk is, zijn de daarop gebaseerde schattingen voor 2016 en 2017 ook niet redelijk aangezien verweerder deze niet anderszins heeft onderbouwd.
24. Omdat verweerder geen redelijke schatting heeft gemaakt, zal de rechtbank zelf in goede justitie de belastbare winst van eiseres vaststellen. Verweerder heeft bij de controle over 2015 een aantal tekortkomingen in de inkoop-, de verkoop- en de voorraadadministratie gesignaleerd die door eiseres niet zijn weerlegd. Gelet daarop en op alle dossierstukken en de standpunten die partijen over en weer hebben ingenomen, bepaalt de rechtbank de winst van eiseres in 2015, 2016 en 2017 in goede justitie op € 100.000 per jaar. Dat brengt mee dat de navorderingsaanslag Vpb 2015 moet worden vernietigd en dat de aanslagen Vpb 2016 en 2017 moeten worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbare winst van € 100.000 per jaar.
Belastingrente
25. De rechtbank ziet in de vermindering van de belastingaanslagen aanleiding de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig te verminderen. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de belastingrentebeschikkingen aangevoerd en de rechtbank ziet ook geen aanleiding deze verder te verminderen.
Verzuimboete
26. Eiseres heeft tegen de verzuimboetebeschikkingen geen aparte beroepsgronden aangevoerd en de rechtbank ziet in alle omstandigheden van dit geval geen aanleiding deze te matigen dan wel te vernietigen.
Immateriële schade
27. De rechtbank vat het verzoek van eiseres om een vergoeding van immateriële schade op als een verzoek om schadevergoeding vanwege de lange duur van deze procedure én vanwege de handelwijze van verweerder. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek om een schadevergoeding vanwege de lange duur van deze procedure uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. Op grond van het aan artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ten grondslag liggende en algemeen aanvaarde rechtszekerheidsbeginsel, moeten belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden berecht.
28. Een redelijke termijn is in beginsel een termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsprocedure samen. De rechtbank ziet in geen van de onderhavige zaken aanleiding de redelijke termijn korter of langer vast te stellen dan twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de bezwaarschriften heeft ontvangen op 7 augustus 2020 (2015), 11 maart 2020 (2016) en 25 augustus 2020 (2017). Gelet op de datum van deze rechtbankuitspraak is de termijn van twee jaar in de zaken over 2015 en 2017 nog niet verstreken, zodat eiseres in zoverre geen recht heeft op een schadevergoeding. Met betrekking tot het jaar 2016 is de redelijke termijn, gelet op de datum van deze rechtbankuitspraak, met afgerond een maand overschreden. Afgerond naar boven is dat eenmaal een half jaar. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 500 (een keer een half jaar maal € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder is van 15 december 2020. Dit is drie maanden langer dan zes maanden. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel in de bezwaarfase is ontstaan. De schadevergoeding komt daarom geheel voor rekening van verweerder.
29. Voor zover het verzoek van eiseres om een schadevergoeding ziet op de handelwijze van verweerder, dient dit verzoek te worden beoordeeld aan de hand van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze bepaling is de belastingrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling van de inspecteur bij de voorbereiding van een besluit.
30. Eiseres heeft toegelicht dat zij al jarenlang in discussie is met verweerder omtrent haar belastbare winst voor de Vpb en dat dat zorgt voor spanning en frustratie bij zowel haar als de dga. Daarom moet een schadevergoeding van € 120.000 worden toegekend, waarvan de ene helft voor eiseres is en de andere helft voor de dga. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres af. Allereerst kan eiseres in deze procedure over haar eigen belastingschuld geen schadevergoeding verzoeken voor haar dga. Verder volgt uit de dossierstukken dat eiseres zelf over meerdere jaren geen of te laat Vpb-aangifte deed en dat haar administratie niet goed toegankelijk was voor verweerder. Dat heeft actief onderzoek van verweerder tot gevolg gehad. Dat verweerder daarbij onrechtmatig zou hebben gehandeld is niet aannemelijk geworden.
Proceskostenvergoeding
31. Eiseres heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat verweerder zijn standpunten niet tegen beter weten in heeft ingenomen. De omstandigheid dat de beroepen gegrond zijn, doet daaraan niet af.
32. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van de beroepen wel aanleiding verweerder te veroordelen tot een forfaitair bepaalde vergoeding van de proceskosten die eiseres in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.056 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de rechtbankzitting met een waarde per punt van € 269 (bezwaar) en € 759 (beroep) en een wegingsfactor 1). Omdat sprake is van drie samenhangende zaken, kent de rechtbank maar eenmalig een proceskostenvergoeding toe.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag Vpb 2015;
- vermindert de aanslag Vpb 2016 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 100.000;
- vermindert de aanslag Vpb 2017 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 100.000;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.056;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.