Juiste correctie privégebruik auto; rittenregistraties niet sluitend
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9 januari 2025
Samenvatting
Aan dga X (belanghebbende) zijn door zijn bv, mede voor privédoeleinden, twee auto’s (een Audi R8 Coupe en een Bentley Bentayga) ter beschikking gesteld.
Bij de aanslag IB/PVV 2018 van X is de Inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij bijtellingen privégebruik ter zake van beide auto’s toegepast. Dat acht Rechtbank Zeeland-West-Brabant terecht.
In de rittenadministratie van de Audi heeft X uitsluitend vermeld welke ritten voor privédoeleinden zijn gereden (in totaal 464 kilometers). X heeft, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de Inspecteur, geen objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit de zakelijkheid van ritten volgt.
De rittenregistratie van de Bentley is geen (betrouwbare) weergave van het werkelijke gebruik van de auto (feitelijke kilometerstanden en feitelijk afgelegde routes). Naar het oordeel van de Rechtbank is deze rittenregistratie niet sluitend en moet deze daarom in zijn geheel worden verworpen.
X heeft aldus niet overtuigend aangetoond dat de auto’s in 2018 op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Het beroep op gewekt vertrouwen slaagt niet.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats 1, belanghebbende, (gemachtigde: mr. D.J.E. de Kruif, verbonden aan De Bont Advocaten)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 205.749 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 8.945 (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende bijgestaan door mr. A.W.C. Peeters en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , drs. [inspecteur 3] en drs. [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift gelijktijdig met de uitspraak naar partijen wordt verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Daarbij beoordeelt de rechtbank of belanghebbende heeft doen blijken dat in 2018 met de aan hem ter beschikking gestelde auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Ook beoordeelt de rechtbank of de inspecteur in de voorloopfase van de aanslag het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat geen bijtelling voor het privégebruik van de auto’s in aanmerking genomen zou worden. De rechtbank beoordeelt de voorliggende vragen aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
3. Belanghebbende bezit in 2018 100% van de aandelen in [b.v.] ( [b.v.] ) en was in 2018 als directeur bij deze vennootschap in dienstbetrekking.
3.1. Aan belanghebbende zijn in 2008 door [b.v.] , mede voor privédoeleinden, twee auto’s, een Audi R8 Coupe met [kenteken 1] (de Audi) en een Bentley Bentayga met [kenteken 2] (de Bentley), ter beschikking gesteld (de auto’s).
3.2. In de loonaangifte 2018 van [b.v.] , noch in de aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende heeft een bijtelling voor privégebruik van de auto’s plaatsgevonden.
3.3. Tijdens een bespreking met belanghebbende en diens adviseur op 1 september 2021 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om de rittenregistraties van de auto’s over het jaar 2018 te overleggen.
3.4. Naar aanleiding van deze bespreking heeft de inspecteur belanghebbende op 8 september 2021 een e-mail gestuurd met daarin – voor zover relevant – het volgende:
3.5. Over de voor het overige gemaakte afspraken stuurde de inspecteur op 11 september 2021 per e-mail (onder meer) het volgende:
3.6. Op 13 september 2021 reageerde de adviseur van belanghebbende op de e-mails van de inspecteur betreffende de afspraken die reeds gemaakt waren. Daarin geeft hij (onder meer) aan dat het overzicht naar zijn idee compleet was.
3.7. Op 17 november 2021 stuurt de inspecteur aan belanghebbende een e-mail waarin – voor zover relevant – wordt verzocht om de volgende informatie ten behoeve van de geplande bespreking:
3.8. Tijdens een bespreking op 25 november 2021 wordt – wat pas na de bespreking bleek – uitsluitend de rittenadministratie van de Bentley overgelegd. Omdat de adviseur de bespreking voortijdig diende te verlaten en belanghebbende niet wenste dat de rittenregistraties zonder aanwezigheid van de adviseur werden besproken, is overeengekomen dat de inspecteur deze mee naar kantoor nam en ingeval van vragen daaromtrent contact zou opnemen. De rittenregistratie van de Audi werd op 6 december 2021 separaat door belanghebbende aan de inspecteur toegezonden.
3.9. Naar aanleiding van de bespreking van 25 november 2021 heeft de inspecteur een verslag gemaakt. Daarin staat (onder meer) het volgende:
3.10. De inspecteur heeft de adviseur van belanghebbende op 17 maart 2022 geïnformeerd dat de beoordeling van de rittenregistratie nog onderhanden is.
3.11. Op 6 mei 2022 heeft de inspecteur telefonisch contact opgenomen met de adviseur waarbij hij heeft aangegeven dat voor de beoordeling van de rittenregistraties nadere informatie is benodigd. De adviseur heeft tijdens dat gesprek aangegeven dat hij de nadere informatie zal opvragen.
3.12. Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met de inspecteur heeft de adviseur op 17 mei 2022 per e-mail (onder meer) het volgende aangegeven:
3.13. Bij e-mail van 17 juni 2022 heeft de inspecteur om (meer) nadere informatie verzocht voor wat betreft de rittenregistraties. Daarover volgt uit de pleitnota van belanghebbende – voor zover relevant – het volgende:
3.14. De inspecteur stuurt belanghebbende op 30 november 2022 een e-mail waarin hij heeft aangegeven dat hij voornemens is om de aanslag op te leggen in afwijking van de ingediende aangifte. De correcties zijn als volgt berekend:
Bijtelling privégebruik Audi |
€ 290.087 x 22% |
€ 63.819 |
Bijtelling privégebruik Bentley |
€ 298.816 x 22% |
€ 65.739 |
Meer loon |
€ 129.558 |
3.15. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking met dagtekening 15 december 2022 opgelegd. Daarbij heeft hij de bijtelling voor het privégebruik van de auto’s gecorrigeerd.
Overwegingen Zijn de correcties vanwege het privégebruik van de auto’s terecht vastgesteld?
Wettelijk kader
4. Indien een auto door een werkgever ook voor privédoeleinden ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer, dan wordt als uitgangspunt een voordeel als loon in aanmerking genomen (de bijtelling privégebruik) .
4.1. Een auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (het wettelijk vermoeden van privégebruik). Dit vermoeden houdt stand tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit kan aan de hand van een rittenregistratie, maar bewijs mag ook op een andere manier worden geleverd. Woon-werkverkeer wordt geacht niet voor privédoeleinden plaats te vinden.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto’s door [b.v.] aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld in 2018. Dat brengt mee dat sprake is van het wettelijk vermoeden van privégebruik, zodat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Standpunten van partijen
4.3. Belanghebbende stelt dat de overgelegde rittenregistraties sluitend zijn en voldoen aan de vormvereisten en dat daarom genoegzaam is aangetoond dat de auto’s voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Daartoe voert hij (onder meer) aan dat voor een sluitende rittenregistratie niet vereist is dat de begin- en eindstand van de kilometerteller van iedere rit worden genoteerd en, daarnaast, uit beide rittenregistraties (bijna altijd) de beginstand van iedere dag volgt. Aan de hand van die gegevens kan eenvoudig worden berekend of de rittenregistraties al dan niet sluitend zijn.
4.4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto’s op kalenderbasis voor niet meer dan 500 kilometer zijn gebruikt voor privédoeleinden omdat de rittenadministraties niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De inspecteur voert daartoe aan dat de rittenregistraties niet voldoen aan de vormvereisten omdat het merk, type en kenteken, de eindstand van de kilometerteller na iedere rit en het karakter van die rit niet (altijd) zijn opgenomen. Daarnaast heeft de inspecteur onregelmatigheden geconstateerd in de rittenregistraties die zonder nadere onderbouwing onverklaarbaar zijn.
Rittenregistratie Audi
4.5. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op de overgelegde rittenadministratie van de Audi uitsluitend heeft vermeld welke ritten voor privédoeleinden zijn gereden (in totaal 464 kilometers). Voor de overige ritten is, anders dan bij de rittenadministratie van de Bentley, geen informatie verstrekt met betrekking tot het zakelijke karakter hiervan. Belanghebbenden heeft, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de inspecteur, geen objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit de zakelijkheid van deze ritten volgt. De inspecteur heeft aangevoerd dat een aantal ritten, bijvoorbeeld omdat het eindadres een horecalocatie is, zowel een zakelijke als privékarakter kunnen hebben. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn om (nadere) stukken te overleggen, bijvoorbeeld een agenda, waaruit het zakelijke karakter van deze ritten zou kunnen blijken. De rechtbank heeft belanghebbende voorgehouden dat zijn weigering om deze stukken te overleggen consequenties heeft voor de op hem rustende bewijslast. Nu de zakelijkheid van een aantal ritten niet kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de Audi in 2018 voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
Rittenregistratie Bentley
4.6. Volgens de inspecteur is de door belanghebbende overgelegde rittenadministratie niet sluitend. Hiertoe voert de inspecteur aan dat uit gegevens die zijn opgevraagd bij het Centraal Justitieel Incassobureau , volgt dat op 9 oktober 2018 een snelheidsovertreding met de Bentley is geconstateerd op de Aalsterweg te Eindhoven, een plaats waar de Bentley volgens de rittenregistratie op die bewuste dag niet geweest is.
Daarnaast komt de kilometerstand die staat vermeld op een factuur (autogarage) van de Bentley met de werkorderdatum 5 oktober 2018 niet overeen met de beginstand volgens de rittenregistratie.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de plaats waar de snelheidsboete is geconstateerd gesteld dat het centrum van Eindhoven destijds was afgesloten in verband met de marathon die aldaar zou plaatsvinden. Die omstandigheid heeft ertoe geleid dat belanghebbende niet de reguliere woon-werkverkeer route kon rijden maar moest omrijden. Ter zitting heeft hij tevens toegelicht dat bij het invullen van de kilometerstand op de factuur van de Bentley een medewerker van het garagebedrijf mogelijk een cijfer heeft omgedraaid.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de rittenregistratie aan objectief verifieerbare gegevens van derden van groot belang is voor de bewijsvoering van belanghebbende.
4.8. Met betrekking tot de rittenregistratie van de Bentley stelt de rechtbank vast dat belanghebbende op 9 oktober 2018 een rit van huis naar het [adres] te [plaats 2] en terug heeft vermeld met een afstand van 116 kilometer (enkele reis). De inspecteur heeft printscreens van Google Maps overgelegd waaruit een afstand van 115 kilometer volgt indien de snelste route wordt genomen. Uit de geconstateerde verkeersovertreding en de verklaring van de belanghebbende ter zitting volgt dat hij op die dag een andere route heeft genomen (niet via de noordkant maar langs de zuidkant Eindhoven uitgereden). Deze route is echter langer. De rechtbank leidt daaruit af dat het aantal genoteerde kilometers niet klopt en dat deze route voor een onjuist, te laag, aantal kilometers in de rittenregistratie is opgenomen.
Op 18 oktober 2018 is de Bentley voor onderhoud naar de garage gebracht. Op de factuur van de garage is een kilometerstand van 47.768 vermeld. Volgens de rittenregistratie van belanghebbende was de kilometerstand op die dag 47.332 waardoor een verschil van 436 kilometer ontstaat. De door belanghebbende ter zitting gegeven verklaring dat een medewerker van de garage een getal zou hebben omgedraaid acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer daar de kilometerstanden op andere overgelegde facturen van de garage wel correct zijn vermeld.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de rittenregistratie geen (betrouwbare) weergave van het werkelijke gebruik van de auto (feitelijke kilometerstanden en feitelijk afgelegde routes) is. Naar het oordeel van de rechtbank is de rittenregistratie niet sluitend en moet deze daarom in zijn geheel worden verworpen.
Tussenconclusie
4.9. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de auto’s in 2018 op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
4.10. Belanghebbende stelt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur op 1 september 2021 mondeling toegezegd dat, indien de aangeleverde rittenregistraties geen fouten of grote hiaten zouden bevatten, deze akkoord zouden worden bevonden. Ook zou uit de e-mail van de inspecteur van 8 september 2021 niet volgen dat de rittenregistraties (nog) een discussiepunt vormden.
4.11. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen . Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen, is niet van belang wat de desbetreffende inspecteur heeft bedoeld, maar hoe belanghebbende de uitlatingen van de inspecteur redelijkerwijs kon begrijpen. Het perspectief van belanghebbende is dus beslissend. Het woord `redelijkerwijs' is daarbij van belang. De indruk die belanghebbende heeft verkregen moet wel gebaseerd zijn op objectieve gegevens en mag niet louter berusten op een subjectieve interpretatie die door belanghebbende wordt gegeven aan hetgeen is besproken.
4.12. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende uit de e-mail van 8 september 2021 redelijkerwijs niet kan hebben afgeleid dat de rittenregistraties geen discussiepunt meer vormden (zie 3.4). In die e-mail heeft de inspecteur enkel een overzicht gestuurd met de aanslagen waartegen belanghebbende bezwaar heeft aangetekend en daarbij de vraag gesteld of dat overzicht compleet is. De rechtbank stelt vast dat er geen objectieve gegevens zijn waaruit belanghebbende kon afleiden dat er een toezegging of uitlating van de inspecteur was. Belanghebbende heeft dit ter zitting ook bevestigd.Belanghebbende stelt dat zijn adviseur in de veronderstelling verkeerde dat de rittenregistraties akkoord zouden zijn bij afwezigheid van fouten of grote hiaten. Daartoe verwijst belanghebbende naar de e-mail van de adviseur van 17 september 2022 (zie 3.12) waarin hij opmerkt: “Naar mijn mening is de verwachting gewekt dat de kilometeradministraties globaal beoordeeld zouden worden, met als insteek: geen correcties als de administraties geen grote fouten / hiaten zouden bevatten”. De rechtbank stelt vast dat deze subjectieve interpretatie door de adviseur niet is gebaseerd op eerdere (mail)correspondentie met de inspecteur of zijn gespreksnotities. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet op enige manier de indruk heeft gewekt dat hij akkoord zou zijn met de rittenregistraties als deze geen fouten of grote hiaten zouden bevatten of dat belanghebbende dat zo kon begrijpen. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Belastingrente
4.13. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 9 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.