Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 april 2016, nr. 14/00554, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/5962) betreffende de aan A v.o.f. over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
De onderhavige naheffingsaanslag met bijbehorende beschikkingen is opgelegd aan [A] v.o.f. (hierna: de v.o.f.). Namens de v.o.f. heeft [B] bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft namens de v.o.f. beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur op dat bezwaar (hierna: de uitspraak op bezwaar). Dit beroep is door belanghebbende ingetrokken. Tevens heeft belanghebbende op eigen naam beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Dat beroep is door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende gelet op artikel 26a AWR niet gerechtigd is beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar. Bij de thans in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Hiertegen richten zich de klachten.
2.2.
De klachten falen reeds omdat een belanghebbende die beroep wil instellen, op grond van artikel 7:1, lid 1, Awb eerst bezwaar dient te maken. Dit betekent dat belanghebbende niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar, die is gedaan op het door de v.o.f. gemaakte bezwaar.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.