Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak handelt over de vraag of een aandeel van 35% in de onverdeelde eigendom van een niet in appartementsrechten gesplitste woning kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001. Volgens de Hoge Raad is dat het geval.

X (erflater; belanghebbende) is in 2020 overleden. De Inspecteur heeft hem na zijn overlijden een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd.

In dat jaar hebben X en zijn echtgenote gezamenlijk 35% van een woning in onverdeelde eigendom. De resterende 65% van de woning hebben de zwager en schoonzus van X in eigendom. De woning is bouwkundig gesplitst. X en zijn echtgenote bewonen een deel dat overeenkomt met hun aandeel in de eigendom en de zwager en schoonzus van X bewonen het andere deel. De woning is niet kadastraal gesplitst en er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding. X heeft in de aangifte IB/PVV 2017 zijn aandeel van de woning opgenomen als eigen woning.

Volgens Hof Den Haag staat vast dat het aandeel in de woning X en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, dat zij de voordelen met betrekking tot het aandeel genieten en dat de kosten en lasten ter zake daarvan op hen drukken. Het Hof heeft voorts overwogen dat de waardeontwikkeling van het aandeel in de woning X en zijn echtgenote volledig aangaat. Derhalve kwalificeert het aandeel in de woning voor X en zijn echtgenote als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris met twee middelen cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat beide middelen falen.

Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en berust voorts op feitelijke en niet onbegrijpelijke oordelen die in cassatie onaantastbaar zijn.

Conform Conclusie A-G Niessen (NLF 2022/1325, met noot van Hoogwout).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HR
Datum instantie
23 september 2022
Rolnummer
21/04401
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1282
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2022/1876
Aflevering
29 september 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5234
bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.111

Naar de bovenkant van de pagina