Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze hogerberoepsprocedure bij Hof Den Bosch gaat over verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2008/2009 tot en met 2015/2016 door een in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds (X; belanghebbende).

Het Hof oordeelt met Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, aangezien X noch door overlegging van dividendnota’s noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ‘ten laste van hem ingehouden dividendbelasting’ in de zin van artikel 11a, lid 1, Wet DB 1965.

Het Hof komt niet toe aan de vraag of X objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi. Voor zover X ter zitting gesteld zou hebben dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden nu de Inspecteur van hem dividendnota’s heeft opgevraagd, beschouwt het Hof deze stelling als tardief.

De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Het hoger beroep van X wordt ongegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft op 20 september 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2008 t/m 2016
Instantie
HR
Datum instantie
20 september 2024
Rolnummer
23/03747
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1269
NLF-nummer
NLF 2024/2148
Aflevering
24 september 2024
bwbr0002515&artikel=11a,bwbr0002515&artikel=11a

Naar de bovenkant van de pagina