Samenvatting
X (belanghebbende) is geboren op 27 september 1955 en heeft de Italiaanse nationaliteit. Zij woont gedurende het jaar 2016 (sinds 6 juni 2008) in Nederland. Vóór 6 juni 2008 heeft zij gedurende meerdere jaren in onder meer België gewoond en gewerkt. Zij heeft vanaf 1 oktober 2015 recht op een Belgisch rustpensioen. In 2016 heeft zij in totaal € 12.438 aan Belgisch rustpensioen ontvangen. Zij had in 2016 (nog) geen recht op een uitkering ingevolge de AOW, omdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet had bereikt. Zij ontving van 1 januari tot en met 31 mei 2016 een werkloosheidsuitkering met een toeslag. Vanaf 12 september 2016 tot en met 31 december 2016 was zij in Nederland in loondienst werkzaam. De aanslag IB/PVV 2016 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op een belastbaar inkomen, tevens premie-inkomen van € 18.527 (hierin is het Belgisch rustpensioen van € 12.438 begrepen).
In geschil is of het Belgisch rustpensioen terecht in het premie-inkomen voor de AOW is opgenomen en hierover terecht AOW-premie is geheven.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft deze vraag bevestigend beantwoord en dit oordeel wordt, in hoger beroep, door Hof Den Bosch bevestigd. In casu is Verordening 883/2004 van toepassing, wat tot gevolg heeft dat ten aanzien van het rustpensioen in Nederland de exclusieve verzekeringsplicht voor de AOW geldt en derhalve geen sprake is van een dubbele onderworpenheid.
De Hoge Raad heeft op 20 december 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.