Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door mr. A.E. Keulemans (hierna: verzoekster), raadsheer in dit gerechtshof
1. De procedure
1.1. Bij de belastingkamer van het Hof is een procedure aanhangig die is ingeschreven onder het nummer BK-ARN 22/2326 tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2022, nummer AWB 21/4535, ECLI:NL:RBGEL:2022:5973.
1.2. De mondelinge behandeling van bovenvermelde zaak heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024 ten overstaan van mr. R.A.V. Boxem, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf. Het onderzoek ter zitting is gesloten. Er is nog geen uitspraak gedaan.
1.3. Verzoekster heeft op 22 augustus 2024 verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen.
1.4. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.
2. Beoordeling van het verschoningsverzoek
2.1. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Op 20 augustus 2024 is haar gebleken dat een van de leden van de zetel, raadsheer-plaatsvervanger mr. R.A. Wolf, de bestreden uitspraak van de rechtbank Gelderland in 2022 heeft voorzien van een annotatie in het fiscaal tijdschrift NTFR. Doorgaans worden zaken direct na de zitting in raadkamer besproken. Of dat in dit geval ook is gebeurd en zo ja, wat in raadkamer door de zetel is besproken of beslist, kan niet openbaar worden gemaakt, maar bij partijen kan objectief de vrees leven dat deze zaak in raadkamer in aanwezigheid en met inspraak van mr. Wolf is besproken. Als gevolg hiervan kan bij partijen objectief de vrees leven dat leden van de zetel die (mogelijk) eerder in raadkamer overleg hebben gehad met mr. Wolf over deze zaak vooringenomen zijn. Om die reden verzoekt zij zich te mogen verschonen van verdere behandeling van deze zaak.
2.2. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3. Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4. Volgens aanbeveling 4 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl (hierna: de Leidraad), die op grond van aanbeveling 17 van de Leidraad ook op de raadsheerplaatsvervanger van toepassing is, zorgt de rechter ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Hoewel van een directe betrokkenheid bij de zaak geen sprake is, heeft mr. Wolf zich publiekelijk over de zaak uitgelaten door de bestreden rechtbankuitspraak in het kader van zijn nevenfunctie in een fiscaal tijdschrift van een annotatie te voorzien waarin hij een waardering heeft gegeven van de handelwijze van een van de partijen. Naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft hij daarmee in ieder geval de schijn van vooringenomenheid gewekt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of dit tot gevolg heeft dat ook ten aanzien van de andere leden van de zittingscombinatie, mrs. Boxem en Keulemans, de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
2.5. Verzoekster heeft niet vermeld of over de zaak is beraadslaagd. Het zogenoemde geheim van de raadkamer, dat is neergelegd in artikel 7, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, houdt in dat rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast tot geheimhouding zijn verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Anders dan verzoekster veronderstelt betekent dit niet dat het niet is toegestaan te melden of een beraadslaging heeft plaatsgevonden. Het is de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken uit eigen wetenschap bekend, en dat vindt ook zijn bevestiging in het verzoek, dat de zittingscombinatie in beginsel direct na het sluiten van het onderzoek ter zitting een uitspraakdatum aanzegt en vervolgens over de op de zitting behandelde zaken beraadslaagt. Gelet op het hiervoor genoemde geheim van de raadkamer is niet vast te stellen wat ieders individuele invloed in de beraadslaging is geweest en is niet te achterhalen of in het raadkameroverleg daadwerkelijk een (eind)oordeel is gevormd, welke argumenten daarbij de doorslag hebben gegeven en door wie deze zijn aangedragen. Mrs. Boxem en Keulemans hebben zich in de zittingscombinatie met mr. Wolf over de zaak gebogen en zij zijn daarbij mogelijk tot een (gezamenlijk) oordeel gekomen. Daarmee is ook ten aanzien van hen bij partijen de vrees dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is er dan ook een gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek, zodat het verzoek zal worden toegewezen.
3. De beslissing
De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken:
- wijst het door mr. A.E. Keulemans gedane verzoek tot verschoning toe, en
- bepaalt dat de procedure in de bodemzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de indiening van het verschoningsverzoek door een kamer van dit Hof waarvan mr. A.E. Keulemans geen deel uitmaakt.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. F.A.M. Bakker en mr. J.B. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.