Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(77)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Op 13 juli 2012 besliste Rechtbank Breda (ECLI:NL:RBBRE:2012:BX3386) dat een vrijstelling van 75% voor ondernemingsvermogen in de Successiewet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens die uitspraak hebben verkrijgers van particulier vermogen ook recht op deze vrijstelling.
Naar aanleiding van die uitspraak zijn door veel verkrijgers van particulier vermogen bezwaarschriften ingediend tegen opgelegde aanslagen. Uit de tienduizenden bezwaarschriften zijn vijf gevallen uitgekozen om in een proefprocedure aan de Hoge Raad voor te leggen.
De Hoge Raad heeft thans in deze vijf proefprocedures uitspraak gedaan.
De Hoge Raad stelt voorop dat verkrijgingen van ondernemingsvermogen en andersoortige vermogensbestanddelen gelijke gevallen zijn. Voor het verschil in behandeling tussen beide verkrijgingen dient derhalve een objectieve en redelijke rechtvaardiging te bestaan.
De wetgever heeft de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het leven geroepen omdat de heffing van successie- en schenkingsrecht bij verkrijging van ondernemingsvermogen liquiditeitsproblemen kan oproepen waardoor de continuïteit van ondernemingen in gevaar kan komen. De wetgever heeft hierbij in het bijzonder familiebedrijven op het oog gehad.
Die bedrijven zijn van belang voor behoud en groei van de werkgelegenheid, behoud van economische diversiteit en voor stabiliteit.
Daarnaast heeft de wetgever het ondernemerschap willen stimuleren. Dit zijn volgens de Hoge Raad gerechtvaardigde doelstellingen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is volgens de Hoge Raad bovendien niet van redelijke grond ontbloot.
De wetgever mag zich bij de keuze baseren op veronderstellingen omtrent het probleem en de gekozen oplossing, mits deze veronderstellingen niet evident onredelijk zijn. Het is niet noodzakelijk om de effectiviteit van de regeling empirisch te onderbouwen.
Gelet op het voorgaande komt de Hoge Raad tot de slotsom dat het onderscheid in de Successiewet tussen de erf- en schenkbelasting van particulier vermogen en ondernemingsvermogen niet in strijd is met het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel.
Er is volgens de Hoge Raad ook geen sprake van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Het cassatieberoep van de staastssecretaris van Financiën wordt gegrond verklaard.
Anders A-G IJzerman.

Metadata

Belastingtijdvak
2009
Instantie
HR
Datum instantie
22 november 2013
Rolnummer
13/02453
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1212
bwbid=bwbr0&artikel=35b,bwbid=bwbr0&artikel=35c

Naar de bovenkant van de pagina