Juiste naheffing BPM; tevergeefs verzoek om aankoopfactuur te overleggen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(9)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(1)
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft beroep ingesteld inzake een naheffingsaanslag BPM van € 3.718.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade dan de Inspecteur reeds heeft gedaan. Volgens de Rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan X opgelegd.
Ter zitting heeft de Inspecteur de Rechtbank verzocht om X – op grond van artikel 8:45 Awb – te verzoeken de aankoopfactuur te laten aanleveren, omdat deze inzicht kan bieden in de handelsinkoopwaarde van de auto. De Rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het verzoek te honoreren, mede omdat het gelijk ten aanzien van de waarde al aan de Inspecteur is. Bovendien staat het X in dit geval vrij om uit te gaan van een taxatiewaarde aan de hand van een koerslijstwaarde verminderd met een waardevermindering wegens schade, ook als zij een hogere prijs heeft betaald voor de auto. De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2023 (20/02904, ECLI:NL:HR:2023:1049, NLF 2023/1598, met noot van Kossen) brengt de Rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het beroep is ongegrond. Wel heeft X recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 en hierdoor ook op een proceskostenvergoeding.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen
belanghebbende hodn bedrijf, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 juni 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.718.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. In geschil is of de zogenoemde herleidingsmethode van toepassing is en de gevolgen van het ontbreken van de inkoopfactuur. Verder is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 80.339 bedraagt en dat kan worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 26.388. Ook de historische bruto Bpm van € 19.640 is niet in geschil.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 20 juli 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Land Rover model Range Rover type Evoque 2.0 Si4 Urban Series SE Dynamic met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 2.566.
3.1. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van J.B. Taxaties B.V. van 15 juli 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 24.700. De taxateur heeft wegens schade een bedrag van € 14.700 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 10.000.
3.2. De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 28 juli 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 30.721. De hertaxateur heeft een schade berekend van € 837 en een waardevermindering van € 603 (72%) wegens schade in aanmerking genomen en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 30.118.
3.3. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 26.388 bedraagt, te verminderen met € 603 aan schade. Omdat de forfaitaire afschrijvingstabel in dat geval gunstiger is heeft hij de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 6.284 conform de tabel. Met dagtekening 27 mei 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.718.
Overwegingen
4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Herleidingsmethode
4.1. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023.
Waardevermindering wegens schade
4.2. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. Ter onderbouwing van de schade heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd.
4.3. De inspecteur heeft gesteld dat dit taxatierapport niet kan worden gebruikt omdat de inkoopfactuur ontbreekt. De rechtbank volgt deze stelling niet en verwijst hiervoor naar hetgeen Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in haar uitspraak van 10 mei 2023.
4.4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door hem gestelde schade. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen n.a.v. fysieke controle” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.6. De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan waardevermindering dan de inspecteur heeft aangenomen. Aan de hand van de foto’s kan het door belanghebbende bepleite hogere bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Dat geldt ook voor de geclaimde schade aan de bekleding van de achterbank en de achterbumper. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade dan de inspecteur reeds heeft gedaan.
De overige stellingen van de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport behoeven dan geen behandeling meer.
Hoogte naheffingsaanslag
4.7. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 80.339, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 25.785 en een historische bruto Bpm van € 19.640 berekent de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 6.303. Toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel, waar de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag vanuit is gegaan, is derhalve gunstiger.
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond.
Artikel 8:45-verzoek
4.9. Ter zitting heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om belanghebbende – op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:45-verzoek) – te verzoeken de aankoopfactuur te laten aanleveren, omdat deze naar mening van de inspecteur inzicht kan bieden in de handelsinkoopwaarde van de auto.
4.10. Reden om een artikel 8:45-verzoek te honoreren kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de desbetreffende informatie en/of stukken naar het oordeel van de rechtbank onontbeerlijk zijn voor de geschilbeslechting. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het verzoek te honoreren, mede omdat de reden voor het verzoek is dat de inkoopfactuur volgens de inspecteur een mogelijke contra-indicatie kan opleveren voor de waarde bepleit door belanghebbende en op dat punt het gelijk reeds aan de inspecteur is. Bovendien staat het belanghebbende in dit geval vrij om uit te gaan van een taxatiewaarde aan de hand van een koerslijstwaarde verminderd met een waardevermindering wegens schade, ook als zij een hogere prijs heeft betaald voor de auto. De verwijzing van de inspecteur ter zitting naar het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2023 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Immateriëleschadevergoeding
4.11. Belanghebbende heeft in zijn aanvulling van de beroepsgronden van 29 augustus 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.12. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 16 juni 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vijf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond dertien maanden heeft geduurd en daarmee zeven maanden te lang, komt het volledige bedrag voor rekening van de inspecteur.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500.
5.1. Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25, wat neerkomt op € 218,75.
5.2. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding weliswaar is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 maar de redelijke termijn op de datum van dit arrest nog niet was overschreden..
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht