Dienst voor kadaster en openbare registers verricht geen economische activiteit
Rechtbank Gelderland, 20 maart 2023
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal(2)
- Literatuur
- Recent(1)
Samenvatting
Belanghebbende X (Dienst voor het kadaster en de openbare registers te Apeldoorn) verricht voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en de landelijke voorziening.
In geschil is of de vergoeding die X daarvoor ontvangt aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X met het tactisch beheer geen economische activiteit in de zin van de Btw-richtlijn verricht. Dat betekent dat de vergoeding die X voor de werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer ontvangt niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. De Rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of X deze werkzaamheden in de hoedanigheid van overheid verricht.
X heeft recht op een teruggaaf van omzetbelasting van € 350.482, aldus de Rechtbank.
Het beroep is gegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaak tussen
Dienst voor het kadaster en de openbare registers, in Apeldoorn (eiser),
gemachtigde: mr. E.H.C. Bakx,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam (verweerder).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 15 januari 2021. De uitspraak op bezwaar is op 29 januari 2021 aan eiser bekendgemaakt.
Eiser heeft op 23 januari 2020 € 360.843 aan omzetbelasting op aangifte voldaan over het tijdvak december 2019.
Eiser heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 2 maart 2021, bij de rechtbank binnengekomen op 3 maart 2021, beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde, en [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , medewerkers van eiser. Namens verweerder zijn [naam 6] en [naam 7] verschenen.
Feiten
1. Er is op grond van de Organisatiewet Kadaster een Dienst voor het kadaster en de openbare registers (eiser). Eiser bezit rechtspersoonlijkheid.
2. In het onderhavige tijdvak was aangenomen en bekendgemaakt, maar nog niet in werking getreden, de wet inhoudende “Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)”. Daarnaast was in het onderhavige tijdvak bij de Staten-Generaal aanhangig het wetsvoorstel “Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)”.
3. Onderdeel van de Invoeringswet Omgevingswet zijn een Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en een landelijke voorziening (hierna samen: DSO-LV). De DSO-LV faciliteert onder meer het elektronisch ontsluiten van informatie en het elektronisch kunnen indienen van een aanvraag om een besluit, het doen van een melding en het verstrekken van gegevens.
4. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden. Om te kunnen voorzien in de integrale beschikbaarheid van DSO-LV bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de minister), handelend in de hoedanigheid van bestuursorgaan en als rechtsgeldig vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, per 1 januari 2019 een Beheerovereenkomst Digitaal Stelsel Omgevingswet Landelijke voorziening (2019) (de beheerovereenkomst) gesloten. De andere partijen bij de beheerovereenkomst zijn [organisatie 1], [organisatie 2] en [organisatie 3]. De ondertitel van de beheerovereenkomst luidt: “Overeenkomst ter uitwerking van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet (2015) en het Hoofdlijnenakkoord financiële afspraken stelselherziening omgevingsrecht (2016)”.
5. In artikel 20.21, tweede lid, van de Omgevingswet wordt het beheer van de DSO-LV opgedragen aan de minister. Dat artikellid bepaalt verder dat aan een rechtspersoon een uitsluitend recht kan worden verleend voor het in opdracht van de minister verrichten van werkzaamheden in het kader van het beheer van de landelijke voorziening.
6. Bijlage 3 bij de beheerovereenkomst heeft als titel: “Overzicht verdeling taken en verantwoordelijkheden strategisch, tactisch en operationeel beheer, overleggremia voor interbestuurlijke invloed”. Deze bijlage bevat een omschrijving van het strategisch, tactisch en operationeel beheer van de DSO-LV en van de taken die bij elke afzonderlijke vorm van beheer horen. Bij tactisch beheer zijn onder meer als werkzaamheden vermeld: het coördineren, aansturen en managen van het operationeel beheer en de daarmee belaste partijen, het borgen van de werking van DSO-LV als stelsel en als keten van informatiestromen, het organiseren van het netwerk van beheerorganisaties, bestuursorganen en hun voor de uitvoering van de wet relevante regionale samenwerkingsverbanden, via hun koepels, en andere gebruikers, het creëren van voorwaarden voor en het regie voeren op het functioneren en de innovatie van DSO als stelsel, het adviseren van de strategisch beheerder, opdrachtgeverschap namens de strategische beheerorganisatie - na besluitvorming in het OGB Beheer - op basis van het Plan uitbouw DSO en de daarop gebaseerde businesscase en het jaarlijks verantwoording afleggen aan de strategische beheerorganisatie over de uitvoering van de beheeropdracht en de geleverde prestaties volgens de gebruikelijke Rijksregels.
7. Het operationeel beheer is belegd bij vier publieke partijen: eiser, [naam 8] , [naam 9] en de Stichting [naam 10] . De werkzaamheden in het kader van het operationeel beheer bestaan - gelet op bijlage 3 bij de beheerovereenkomst - onder meer uit het feitelijk (door)ontwikkelen van de landelijke voorziening en het afleggen van verantwoording aan de tactisch beheerder.
8. Het tactisch beheer is op grond van een uitsluitend recht als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 bij besluit van 7 maart 2019 door de minister aan eiser toebedeeld. De werkzaamheden omvatten de in bijlage 3 bij de beheerovereenkomst omschreven werkzaamheden, de taken op het gebied van het tactisch beheer.
9. In het kader van het tactisch beheer hebben eiser en de minister op 20 september 2019 de Raamovereenkomst tot opdrachtuitvoering Tactisch Beheer landelijke Voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet en het Informatiepunt (2019) gesloten, waarbij de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister, handelend in de hoedanigheid van Strategisch beheerder, optreedt als opdrachtgever en eiser, in de hoedanigheid van Tactisch beheerder, als opdrachtnemer. Daarna zijn tussen hen nadere overeenkomsten bij de raamovereenkomst gesloten. Afgesproken is dat eiser voor de werkzaamheden die hij in het kader van het tactisch beheer verricht een kostendekkende vergoeding ontvangt.
10. Onderdeel 2.2 van de raamovereenkomst bevat een overzicht van werkzaamheden die eiser in het kader van het tactisch beheer moet uitvoeren. Daarbij wordt verwezen naar bijlage 3 bij de beheerovereenkomst. In onderdeel 5.1 van de raamovereenkomst staat dat de minister eiser volmacht verleent om namens hem privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten in het kader van het tactisch beheer. Verder staat in de raamovereenkomst dat eiser jaarlijks een offerte maakt waarin een inschatting wordt gemaakt van de te maken kosten voor het uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot het tactisch beheer in het daaropvolgende jaar. Artikel 8 van de raamovereenkomst bepaalt dat deze eindigt op 31 december 2023 en na evaluatie kan worden verlengd.
11. In de nadere overeenkomst over het jaar 2019 zijn voor dat jaar de specifieke voorwaarden vastgesteld met betrekking tot het uitvoeren van de activiteiten in het kader van het tactisch beheer. Verder is herhaald dat eiser het tactisch beheer op basis van een volmacht namens de minister uitvoert onder gelijktijdige verlening van een volmacht en machtiging aan eiser “voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en voor de daarmee samenhangende feitelijke handelingen.” De nadere overeenkomst verwijst, voor de activiteiten die eiser in het kader van het tactisch beheer moet uitvoeren, naar de raamovereenkomst.
12. Daarnaast bevat de nadere overeenkomst als bijlage de offerte over het jaar 2020. In de offerte staat in onderdeel 3.3 een toelichting op de werkzaamheden die eiser in het kader van het tactisch beheer verwacht uit te voeren in het jaar 2020.
Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of eiser over het tijdvak december 2019 te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vergoeding die eiser van de minister heeft ontvangen voor de uitvoering van taken in het kader van het tactisch beheer, zoals genoemd in de beheerovereenkomst en de raamovereenkomst, aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Primair is in geschil of de werkzaamheden die eiser in het kader van het tactisch beheer verricht een economische activiteit zijn in de zin van artikel 9 van de Btw-richtlijn. Subsidiair is in geschil of eiser deze werkzaamheden als overheid verricht. Voor zover aan eiser een teruggaaf moet worden verleend, is de hoogte daarvan in geschil.
14. De rechtbank beoordeelt deze geschilpunten aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
15. De rechtbank komt tot het oordeel dat de werkzaamheden die eiser in het kader van het tactisch beheer verricht geen economische activiteit zijn, zodat de vergoeding die eiser ontvangt niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser recht heeft op een teruggaaf van € 350.482. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Verricht eiser bij het uitvoeren van het tactisch beheer een economische activiteit?
16. Eiser stelt dat geen sprake is van een economische activiteit. Hij heeft maar één afnemer, te weten de minister. Deze minister is verantwoordelijk voor, en draagt het risico van, de taken die eiser in het kader van het tactisch beheer uitvoert. Daarnaast is geen sprake van optreden op een algemene markt voor beheerdiensten. Die markt ontbreekt, aangezien eiser beschikt over een uitsluitend recht om het tactisch beheer uit te voeren. Eiser wijst er in dit kader ook op dat de opbrengsten in het kader van het tactisch beheer slechts kostendekkend zijn en dus niet winstgevend.
17. Verweerder stelt dat sprake is van een economische activiteit, omdat de werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer duurzaam zijn, daarvoor vergoedingen worden betaald aan eiser en de werkzaamheden naar hun aard door marktdeelnemers kunnen worden verricht. Eiser ontvangt een kostendekkende vergoeding en voor zo’n vergoeding bestaat in het algemeen altijd een markt. Had de minister niet eiser aangewezen om het tactisch beheer uit te voeren, dan was het wel een andere partij geweest en onder stringente voorwaarden kon dat zelfs een private dienstverlener zijn. Omdat eiser het tactisch beheer gedurende een aantal jaren duurzaam tegen een kostendekkende vergoeding verricht en de minister direct gebaat is bij de uitvoering van het tactisch beheer, concludeert verweerder dat eiser een dienst verricht aan de minister waarbij de betreffende werkzaamheden kunnen worden gekwalificeerd als economische activiteit in de zin van de Btw-richtlijn.
18. Leveringen en diensten zijn alleen aan de heffing van omzetbelasting onderworpen wanneer zij onder bezwarende titel zijn verricht en deel uitmaken van een economische activiteit in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Btwrichtlijn. Als economische activiteit worden op grond van dat artikel beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en omvat alle stadia van de productie, de distributie en de dienstverrichting. Het begrip economische activiteit is een objectief begrip in die zin dat de activiteit op zichzelf wordt beschouwd, onafhankelijk van het oogmerk of het resultaat ervan. Dit betekent dat niet relevant is of met de activiteit al dan niet winst wordt beoogd, wordt behaald of kan worden behaald. Evenmin is relevant of een overheidsinstelling met betrekking tot een bepaalde activiteit een gezonde bedrijfsvoering kan realiseren. Wel is vereist dat de werkzaamheden duurzaam worden verricht, en geldt voor overheidsinstellingen dat de door hen tegen vergoeding verrichte werkzaamheden naar hun aard ook door marktdeelnemers moeten kunnen worden verricht.
19. Een dienst, zoals in deze zaak, wordt alleen onder bezwarende titel verricht wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst. Hier vormen de raamovereenkomst en de nadere overeenkomst een rechtsbetrekking tussen eiser en de minister, waarbij eiser de overeengekomen werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer uitvoert en de minister daarvoor een kostendekkende vergoeding betaalt die is gebaseerd op de jaarlijkse offerte. Die vergoeding vormt de werkelijke tegenwaarde voor de werkzaamheden die eiser heeft uitgevoerd, omdat een rechtstreeks verband bestaat tussen de dienstverrichting enerzijds, en de door eiser ontvangen tegenprestatie anderzijds. Niet van belang is dat de vergoeding slechts kostendekkend is. Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een dienst onder bezwarende titel.
20. Eiser verricht het tactisch beheer voor (in feite: namens) de minister tegen een kostendekkende vergoeding voor de duur van meerdere jaren (2019-2023) met de mogelijkheid van verlenging. Daarbij maakt eiser jaarlijks een offerte op van de geraamde kosten voor het uitvoeren van het tactisch beheer in het aankomende jaar. Dit feitencomplex brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiser de werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer duurzaam verricht.
21. Omdat eiser een overheidsinstelling is, moet ook nog worden geoordeeld of het tactisch beheer ook door marktdeelnemers kan worden verricht. Doorslaggevend is daarbij de aard van de activiteit.De rechtbank is van oordeel dat het tactisch beheer naar haar aard niet door marktdeelnemers kan worden verricht. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
22. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Omgevingswet staat over het beheer van DSO:
23. In de toelichting bij het besluit van 7 maart 2019 tot verlening van een uitsluitend recht staat verder:
24. De rechtbank leidt hieruit af dat het tactisch beheer van DSO-LV een publieke taak is en een vorm van interbestuurlijke samenwerking omvat. Dit volgt ook uit bijlage 3 bij de beheerovereenkomst, waarin als werkzaamheid is vermeld het organiseren van het netwerk van beheerorganisaties, bestuursorganen en regionale samenwerkingsverbanden, via hun koepels en andere gebruikers. Dit sluit aan bij de definitie van tactisch beheer in de raamovereenkomst en de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 daarvan, dat de werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer in de kern onder meer neerkomen op het organiseren en onderhouden van de samenwerking tussen verschillende publieke (koepel)organisaties met aandacht voor de behoeften van de burger en de belangen van private partijen. In dit kader heeft eiser ter zitting onbetwist toegelicht dat ruim 400 publieke organisaties - bestuursorganen - deelnemen aan de landelijke voorziening, dat die publieke organisaties via diverse koepelorganisaties samenwerken en dat de tactisch beheerder tot taak heeft die interbestuurlijke samenwerking te regisseren. Verweerder heeft betoogd dat dit ook door een marktpartij zou kunnen worden uitgevoerd en heeft aangevoerd dat het tactisch beheer niet als wettelijke taak bij eiser is belegd. Uit de hiervoor geciteerde passages volgt echter dat er bewust van is afgezien om nadere wettelijke regels te stellen, kennelijk omdat in wezen sprake is van een publieke taak en omdat het gaat om interbestuurlijke samenwerking die onder volledige verantwoordelijkheid van de minister wordt uitgevoerd en daarom naar haar aard niet anders dan door een publiek orgaan kan worden uitgevoerd. Ook in de toelichting op de tweede nota van wijziging van de Invoeringswet Omgevingswet staat dat de minister als stelselverantwoordelijke voor de Omgevingswet onder meer verantwoordelijk is voor de opdrachtverlening voor het tactisch beheer aan “bestaande daarvoor beschikbare en geschikte publieke uitvoeringsorganisaties”. Daarop aansluitend is opgemerkt dat het tactisch beheer in het bijzonder betreft de coördinatie van de onderdelen van de landelijke voorziening en dat, gelet op deze taak, het belang van een goed werkende DSO-LV op een adequaat niveau meebrengt dat het tactisch beheer moet worden belegd bij een geschikte publieke partij. Ter zitting is ook nog aan de orde gekomen dat eiser en de andere operationeel beheerders op hetzelfde hiërarchische niveau zitten. De regie moet worden gevoerd door een organisatie met gezag ten opzichte van de andere publieke partijen die het operationeel beheer uitvoeren. Dit indiceert dat de taak van de tactisch beheerder meebrengt dat hij in de uitvoering daarvan in een hiërarchische verhouding tot (andere) publieke organisaties staat, althans moet kunnen staan.
Tussenconclusie
25. Gelet op het voorgaande, verricht eiser met het tactisch beheer geen economische activiteit in de zin van de Btw-richtlijn. Dat betekent dan ook dat de vergoeding die eiser voor de werkzaamheden in het kader van het tactisch beheer ontvangt niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser deze werkzaamheden in de hoedanigheid van overheid verricht.
Hoeveel bedraagt de teruggaaf waar eiser recht op heeft?
26. Verweerder stelt dat eiser niet meer dan € 350.482 terug kan krijgen, omdat pas in beroep is verzocht om een teruggaaf van € 374.984. Het bezwaar van eiser tegen de voldoening op aangifte had betrekking op een bedrag groot € 350.482, aldus verweerder. De totale voldoening op aangifte beliep € 360.843. Het beroep moet voor het verschil tussen die twee bedragen worden aangemerkt als aanvullend bezwaar tegen de voldoening op aangifte, terwijl het meerdere heeft te gelden als verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. Zowel het aanvullende bezwaar als het teruggaafverzoek is echter te laat gedaan, aldus verweerder.
27. De rechtbank is van oordeel dat eiser recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting van € 350.482. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat het bedrag van € 374.984 is vermeld in rubriek 1a van de aangifte. Daarnaast heeft eiser in het bezwaarschrift en ter zitting toegelicht dat dit bedrag samenhangt met de vergoeding voor het tactisch beheer. In de pleitnota is echter met zoveel woorden ook vermeld dat eiser heeft verzocht om een teruggaaf van € 350.482, wat het saldo is van de voldoening minus de aftrekbare btw. Hieruit begrijpt de rechtbank dat sprake is van een bedrag van € 24.502 aan toerekenbare afgetrokken voorbelasting. Omdat eiser voor deze post geen recht op aftrek heeft, resteert per saldo recht op een teruggaaf van € 350.482.
Conclusie en proceskosten
28. Omdat geen sprake is van een economische activiteit, is het beroep gegrond. Eiser heeft recht op een teruggaaf voor een bedrag van € 350.482.
29. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 296 in bezwaar en € 837 in beroep en een wegingsfactor 1).
30. Eiser heeft voorts om de vergoeding van reis- en verblijfkosten van € 90,61 verzocht. Verweerder heeft deze vergoeding niet - althans niet gemotiveerd - betwist en de rechtbank oordeelt deze in overeenstemming met de in het Bpb gestelde grenzen. Daarom wordt verweerder ook veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 90,61.
31. Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking moeten komen, is niet gesteld of gebleken. Daarom bedragen de te vergoeden proceskosten in totaal € 2.266 + € 90,61 = € 2.356,61.
32. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de teruggaaf van omzetbelasting vast op € 350.482;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.356,61;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 360 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. R. van der Struijk, rechters, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.