Direct naar content gaan

Samenvatting

Ten name van X (belanghebbende) is op 7 juli 1998 bij een in Zwitserland gevestigde bank een bankrekening geopend. Op deze bankrekening is geld gestort dat geschonken is door de vader van X. Van de schenking is geen aangifte gedaan. De vader van X is overleden in 2005.

X heeft in een brief van 8 juli 2015 aan de Inspecteur geschreven dat het saldo van de bankrekening op moment van schenking wordt geschat op € 500.000.

De Inspecteur heeft op 15 september 2015 – dat is zeventien jaar na de schenking en tien jaar na het overlijden van de vader – aan X een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd naar een bedrag van (omgerekend) € 92.328.

Het beroep en hoger beroep van X is ongegrond verklaard.

In cassatie is in geschil of oplegging van de navorderingsaanslag een verboden beperking van het vrije kapitaalverkeer is. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de schenking op de Zwitserse bankrekening onder het begrip ‘het verrichten van financiële diensten’ valt, zodat de standstillbepaling van toepassing is. De vraag of sprake is van schending van artikel 63 VWEU behoeft volgens het Hof daarom geen behandeling meer. Daartegen is het eerste middel van X gericht.

A-G IJzerman meent dat de schenking niet is aan te merken als een financiële dienst, zodat de standstillbepaling in casu niet van toepassing is.

De A-G maakt uit de feiten op dat X in 2015 is ingekeerd en dat pas in dat kader de schenking aan het licht gekomen is. Nu de Inspecteur vervolgens met voortvarendheid op 15 september 2015 de navorderingsaanslag heeft opgelegd, staat artikel 63, lid 1, VWEU er niet aan in de weg dat de Inspecteur de verlengde navorderingstermijn heeft toegepast. De A-G concludeert dat de beperking die voortvloeit uit artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2°, SW 1956 in combinatie met artikel 16, lid 4, AWR in casu gerechtvaardigd te achten is.

X klaagt verder tevergeefs over het niet stellen van prejudiciële vragen door het Hof en het niet motiveren van die beslissing.

De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep van X ongegrond dient te worden verklaard.

In NLF 2020/0108 kwam de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden aan de orde waartegen beroep in cassatie is ingesteld en in welke zaak A-G IJzerman nu geconcludeerd heeft. Ook bij de A-G vangt belanghebbende uiteindelijk bot.

Ik vat de gang van zaken als volgt samen. Belanghebbende keert in vanwege het tegoed op een Zwitserse bankrekening die sinds de opening op 7 juli 1998 op haar naam stond en meent dat deze inkeer uitsluitend repercussies zal hebben voor de inkomstenbelasting want de schenking door haar vader, overleden op 5 november 2005, had plaatsgevonden in 1998, ‘ruim buiten de twaalfjaarsperiode van artikel 16 AWR’, aldus belanghebbende. Voor het schenkingsrecht geldt weliswaar dezelfde algemene termijn waarbinnen op grond van artikel 16, lid 4, AWR een navorderingsaanslag opgelegd kan worden, te weten twaalf jaar, zij het, en daar lijkt het hier mis te moeten gaan, dat op grond van artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2°, SW 1956 (tekst 1998) die termijn niet eerder ingaat dan daags na de inschrijving van de akte van overlijden van de schenker in de registers van de burgerlijke stand. Aangezien de navorderingsaanslag is opgelegd op 15 september 2015 was er, aldus Inspecteur, Rechtbank, Hof en thans ook A-G geenszins sprake van een fatale termijnoverschrijding.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
1998
Instantie
A-G
Datum instantie
29 juni 2020
Rolnummer
19/05408
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:657
Auteur(s)
Rudolf Janssen
Deloitte / Radboud Universiteit Nijmegen /Hof Den Haag
NLF-nummer
NLF 2020/1751
Aflevering
6 augustus 2020
Judoreg
NFB3636
bwbr0002226&artikel=66&lid=1,bwbr0002226&artikel=66&lid=1,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=64,bwbv0001506&artikel=64

Naar de bovenkant van de pagina