Samenvatting
De staatssecretaris heeft een toelichting gegeven over het niet instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Den Bosch van 18 september 2024 (23/00808 en 23/00809). De uitspraak van het Hof is nog niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
In de betreffende uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende X de ten onrechte niet door het UWV ingehouden loonbelasting mag verrekenen met de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2019 en 2020. Het Hof heeft in dat kader onderzocht of sprake is van geheven loonbelasting in de zin van artikel 9.2, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Het Hof heeft bij zijn oordeelsvorming aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1981 (20.547, ECLI:NL:HR:1981:AW9782).
De staatssecretaris is er niet van overtuigd dat de door het Hof gegeven uitleg van het voornoemde arrest juist is omdat in de onderhavige situatie het brutobedrag van de uitkering is uitbetaald en geen bedrag is afgezonderd van de later op aangifte af te dragen loonbelasting.
De Inspecteur heeft de aanslagen in casu overeenkomstig de aangiften opgelegd. Nu geen sprake was van ingehouden loonbelasting die verrekenbaar was met de verschuldigde IB/PVV heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslagen in de IB/PVV terecht gehandhaafd.
Het evenredigheidsbeginsel kan er niet toe leiden dat de rechtsregel dat niet ingehouden loonheffing niet kan worden verrekend met de te betalen inkomstenbelasting terzijde wordt geschoven. Om proceseconomische redenen geeft de staatssecretaris er echter de voorkeur aan om te berusten in de beslissing van het Hof. De Inspecteur heeft namelijk aangegeven dat de ten onrechte niet ingehouden loonbelasting alsnog bij het UWV zal worden nageheven.