Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan een door X (bv; belanghebbende) ontslagen werknemer is door het UWV bij besluit van 9 januari 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Het betreft een WGA-uitkering. Deze uitkering is de enige uitkeringslast waarop de berekening van de premiecomponent voor WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen van X voor 2016 is gebaseerd.

X heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 januari 2013. Daarop heeft het UWV telefonisch contact gehad met X en vervolgens heeft het UWV een e-mail aan X gestuurd. Hierin staat onder meer vermeld dat telefonisch al is medegedeeld dat omdat het dienstverband is beëindigd vóór ingangsdatum WIA, de werkgever niet verantwoordelijk is voor re-integratie en de uitkering niet verhaald wordt op de werkgever.

De Inspecteur heeft aan X voor het jaar 2016 een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas (Whk) gegeven.

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de gedifferentieerde premie Whk op grond van het vertrouwensbeginsel berekend moet worden zonder de uitkering in aanmerking te nemen.

Dat is volgens het Hof niet het geval.

X heeft cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

Het Hof heeft aan de mededeling van het UWV klaarblijkelijk de betekenis toegekend dat het UWV antwoord heeft gegeven op de door X gestelde vraag of het UWV gebruik zou maken van de aan haar gegeven bevoegdheid een door het UWV betaalde uitkering op een eigenrisicodrager te verhalen. Het Hof heeft op goede gronden geoordeeld dat deze mededeling niet kan worden opgevat als een toezegging waaraan X het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat bij de premieheffing de uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk.

Dat wordt niet anders indien het UWV bij het doen van de mededeling ten onrechte ervan is uitgegaan dat X eigenrisicodrager was voor de ex-werknemer. Het was X die heeft gemeld dat zij eigenrisicodrager was. Die vermelding was met betrekking tot de ex-werknemer onjuist, zodat het Hof reeds om die reden de mededeling van het UWV niet als een de Inspecteur bindende toezegging hoefde aan te merken.

Anders, Conclusie A-G IJzerman (NLF 2020/1230, met noot van Bozia).

X had een voormalige werknemer na een ziekteperiode ontslagen omdat de werknemer niet wilde meewerken aan re-integratie. Het UWV kende in 2013 de ex-werknemer vervolgens een WGA-uitkering toe. Toen X van het UWV een kopie van het toekenningsbesluit ontving, vreesde zij dat de kosten van de uitkering op haar verhaald zouden worden en stelde daarover vragen aan het UWV. In antwoord daarop deelde het UWV, eerst telefonisch en later per e-mail, mede dat de uitkering niet op X verhaald zou worden. Toen X in 2016 de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) ontving en zag dat daarop de in 2014 betaalde WGA-uitkering in aanmerking was genomen, was dat het begin van een procedure die bij de Hoge Raad zou eindigen. Waar het bij de Rechtbank, het Hof en de A-G vooral draaide om de vraag of een uitlating van een UWV-medewerker de Inspecteur kan binden, komt het er voor de Hoge Raad vooral op neer welke vraag het UWV heeft willen beantwoorden.

Eigenrisicodragers

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
19 juni 2020
Rolnummer
19/02177
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1069
Auteur(s)
mr. H.B. Bröker
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2020/1545
Aflevering
9 juli 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3559
bwbr0017745&artikel=38&lid=3,bwbr0017745&artikel=38&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina