Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) exploiteert een family entertainment center (hierna: de amusementshal). De amusementshal heeft één publieksingang. Het betreden van en het verblijven in de amusementshal is gratis. In de ruimte staan zeventig apparaten, waarop vijftig verschillende spellen kunnen worden gespeeld. De aard van de spellen loopt uiteen, waarbij gedacht kan worden aan sport- of dansspellen, behendigheidsspellen, kermisautomaten en reactiespellen. Bezoekers die op de apparaten willen spelen kopen daartoe een zogeheten ‘playcard’ waarop een tegoed kan worden gestort.

Voor Hof Den Bosch was in de eerste plaats in geschil of de dienstverlening van X moet worden aangemerkt als ‘het verlenen van toegang’ tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening als bedoeld in tabel I, post b.14, onderdeel g, Wet OB 1968. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen dat op het tijdstip waarop X de playcard tegen een van de klant ontvangen vergoeding uitgeeft, zij die klant de mogelijkheid geeft om daarmee gezamenlijk gebruik te maken van de voor de voorziening van X kenmerkende vermakelijkheidsactiviteit: het spelen van vijftig verschillende spellen. De speelapparaten vormen aldus, zo is het Hof van oordeel, een integrerend deel van de primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening van X. Aan de (meer) subsidiaire geschilpunten is het Hof niet toegekomen.

De staatssecretaris betoogt in cassatie terecht dat het Hof ‘het verlenen van toegang’, zoals bedoeld in de aanhef van tabel I, post b.14, te ruim heeft uitgelegd.

Het Hof heeft vastgesteld dat personen die in de amusementshal tijd willen doorbrengen daarvoor geen vergoeding hoeven te betalen. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, staat deze omstandigheid eraan in de weg de met playcards verband houdende ontvangen bedragen aan te merken als vergoeding voor het verlenen van toegang tot de amusementshal. De betalingen die worden gedaan om gebruik te mogen maken van de speelapparaten die zich in de amusementshal bevinden, zijn niet aan te merken als de betaling voor het verlenen van toegang.

De Hoge Raad doet de zaak af. Hij oordeelt dat de dienstverlening niet op grond van tabel I, post b.15, Wet OB 1968 onder het verlaagde tarief valt. De amusementshal wordt door de gemiddelde consument niet als kermis ervaren. Evenmin kan een deel van de dienstverlening op grond van tabel I, post b.3, Wet OB 1968 worden beschouwd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De slotsom is dat de gronden waarop X aanspraak wil maken op toepassing van het verlaagde btw-tarief worden verworpen.

Nagenoeg conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2020/1125, met noot van Bijl). Zij heeft op één punt verwijzing voorgesteld.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 oktober 2015 t/m 30 juni 2016
Instantie
HR
Datum instantie
25 maart 2021
Rolnummer
19/01595
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:453
Auteur(s)
mr. J. Sanders jr.
PKF Wallast
NLF-nummer
NLF 2021/0733
Aflevering
8 april 2021
Judoreg
NFB4242
bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629&artikel=9,bwbr0002629&artikel=9,celex32006l0112&artikel=98,celex32006l0112&artikel=98

Naar de bovenkant van de pagina