Samenvatting
Belanghebbende en zijn echtgenote, beiden visueel gehandicapt, worden tijdens de vakantie begeleid. In discussie is of de reiskosten van de begeleidende dames als buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt. Art 46, 3e lid geeft een limitatieve opsomming van kosten en deze vallen hier niet onder.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 december 1995 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van 39.460,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de uitgaven welke belanghebbende in verband met de omstandigheid dat hij en zijn echtgenote beiden visueel gehandicapt zijn, heeft gedaan voor begeleiding tijdens hun vakantie, niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor hulpmiddelen of als extra uitgaven voor gezinshulp in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Aangezien artikel 46 in lid 3 een uitputtende opsomming geeft van als buitengewone lasten aan te merken uitgaven terzake van ziekte, invaliditeit en bevalling, en de onderhavige kosten ook niet onder een van de overige daar genoemde rubrieken vallen, is ondanks het verband met de invaliditeit aftrek van deze kosten als buitengewone last niet mogelijk. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.