Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Na verkregen uitstel heeft X in december 2013 aangifte IB/PVV 2012 gedaan. In de aangifte is een voorheffing van € 1.100.644 ter zake van dividendbelasting opgenomen. De ingehouden voorbelasting is grotendeels per abuis aan X toegerekend in plaats van aan haar echtgenoot. In een herziene aangifte van 11 februari 2014 is dit hersteld.
Op 21 februari 2014 is een voorlopige aanslag conform de aangifte opgelegd. Dit heeft geleid tot een negatief (terug te ontvangen) bedrag van € 1.051.833. Het bedrag is aan X uitbetaald.
Naar aanleiding van de herziene aangifte is vervolgens een tweede voorlopige aanslag opgelegd waarbij een en ander is hersteld. Hierbij is € 33.886 heffingsrente in rekening gebracht.
X is het niet eens met de in rekening gebrachte heffingsrente.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de Inspecteur de wettelijke regeling juist heeft toegepast door belastingrente te berekenen met ingang van 1 juli na afloop van het belastingjaar.
Van een onterechte uitbetaling van de eerste voorlopige aanslag is volgens de Rechtbank geen sprake omdat ten tijde van de herziene aangifte het – automatische - proces van opleggen van deze aanslag was geformaliseerd en beëindigd.
De regeling van de belastingrente valt volgens de Rechtbank binnen de ruime beoordelingsmarge van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
De hoogte van het bedrag aan belastingrente is gezien het ontvangen dividend van € 7.327.080 ook geen aanleiding om een individuele buitensporige last aan te nemen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1 juli 2013 e.v.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
30 maart 2016
Rolnummer
15/5482
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:1745
bwbr0002320&artikel=30fb&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina