Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) oefende het beroep van vloerenlegger uit. Hij heeft een verzekeringsproduct afgesloten ten aanzien van zijn beroep als vloerenlegger.

Nadat is vastgesteld dat X in het geheel niet geschikt is voor zijn uitvoerende beroepswerkzaamheden, heeft hij uitkeringen ontvangen van de verzekeringsmaatschappij (jaren 2018-2021).

X betoogt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant tevergeefs dat de uitkering onbelast is.

De periodieke uitkering die X ontvangt, is aan te merken als een periodieke uitkering ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval in de zin van artikel 3:100 Wet IB 2001. Immers, uit de polisvoorwaarden blijkt dat het een aanvulling van het inkomen betreft. Dat in de polisvoorwaarden een relatie wordt gelegd tussen de uitkering en het voorheen door X uitgeoefende beroep maakt dat oordeel niet anders. Het oordeel wijzigt evenmin door het gegeven dat X niet (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is voor andere werkzaamheden.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018-2021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
10 februari 2025
Rolnummer
23/10941; 23/10942; 24/6657; 24/6658
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2025:663
NLF-nummer
NLF 2025/0388
Aflevering
18 februari 2025
bwbr0011353&artikel=3.100,bwbr0011353&artikel=3.100

Naar de bovenkant van de pagina