Direct naar content gaan

Samenvatting

X en Y (belanghebbenden) hebben in 2015 een schenking van hun vader ontvangen. De betreffende bedragen zijn overgemaakt vanuit de bv van vader. Ten aanzien van de giften is aan X en Y ieder een aanslag schenkbelasting opgelegd met een bedrag aan verschuldigde schenkbelasting van € 12.129. De moeder van X en Y (hierna: erflaatster) is vervolgens binnen 180 dagen (op 16 april 2016) overleden. Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

In geschil is of de Inspecteur de giften terecht voor de helft tot de belastbare grondslag van de aanslag erfbelasting heeft gerekend (artikel 12 SW 1956).

Tussen partijen is niet in geschil dat vader schenkingen heeft willen doen door betalingen vanuit de bv aan X en Y en dat vader daarbij uit vrijgevigheid heeft gehandeld. Gedurende het bestaan van de huwelijkse gemeenschap is geen verdeling van het vermogen mogelijk. Beide echtgenoten waren ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd tot de aandelen in de bv. Dit betekent dat er geen sprake is van enig privévermogen van vader en dat de betalingen vanuit de bv uiteindelijk afkomstig zijn uit de huwelijksgoederengemeenschap waarin de vader en erflaatster waren gehuwd. Dit brengt Rechtbank Zeeland-West-Brabant tot het oordeel dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de giften voor de helft toerekenbaar zijn aan erflaatster. Voor dat gedeelte is sprake van giften als bedoeld in artikel 12 SW 1956.

Het beroep is ongegrond.

Formele benadering bij toerekening giften

Bij schenking en gift is het overkoepelende begrip de gift. Dit is elke handeling die ertoe strekt een ander (de begiftigde) ten koste van het eigen vermogen van de handelende persoon te verrijken (artikel 7:186, lid 2, BW). Blijkens de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het nieuwe erfrecht is artikel 4.3.3.6a Vaststellingswet inhoudende dat giften ten laste van een gemeenschap van goederen geacht worden te zijn gedaan door ieder van de echtgenoten voor zijn deel daarin, alsnog geschrapt bij de Invoeringswet. De toelichting daarop vermeldt dat nadere overweging ertoe heeft geleid niet af te wijken van de formele tenaamstelling van de gift, waarmee is bedoeld dat giften voor het geheel moeten worden toegerekend aan degene van de echtgenoten die daarbij partij is geweest. De schenking is als ‘overeenkomst om niet’ een species van het begrip gift. Civielrechtelijk is geoordeeld over de vraag of een schenking door een in gemeenschap van goederen gehuwde schenker moet worden toegerekend aan beide echtgenoten. In deze zaken zag de discussie op de vraag of de giften die de eerst stervende ouder (vader) had gedaan moeten worden meegenomen bij de berekening van de legitieme portie in de nalatenschap van de langstlevende ouder (moeder). Geoordeeld is dat voor de berekening van de legitieme portie in de nalatenschap van moeder de gift niet in aanmerking wordt genomen, omdat deze niet door moeder is gedaan. Dat vader en moeder in gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat de gift uiteindelijk ten laste van hen beiden is gekomen maakt dat niet anders. Een formele benadering geldt, zodat de gift geheel wordt toegerekend aan de degene die daarbij partij is.

Een echtgenoot is niet mede partij bij een door de andere echtgenoot aangegane rechtshandeling

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
29 januari 2020
Rolnummer
17/3689 en 17/3690
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:404
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam/FBN
NLF-nummer
NLF 2020/0665
Aflevering
19 maart 2020
Judoreg
NFB3117
bwbr0002226&artikel=12,bwbr0002226&artikel=12&lid=1,bwbr0002226&artikel=12,bwbr0002226&artikel=3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina