Projectcode 1043 geen reden voor vernietiging navorderingsaanslag
undefined, 27 januari 2022
Samenvatting
De Inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2013 en 2014 van X (belanghebbende) aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd en aftrekbare kosten resultaat uit overige werkzaamheden (row) geschrapt.
Bij Hof Amsterdam is de navorderingsaanslag over 2013 nog in geschil.
Het is het Hof bekend dat de klanten van het kantoor van de gemachtigde van X de projectcode 1043 hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Dit opdat de door dat kantoor verzorgde aangiften zouden worden uitgeworpen voor nader onderzoek.
De uitgifte van de aangifte van X om deze reden brengt niet met zich dat de controle van de aangifte van X heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat de gegevens van X mogelijk zijn opgenomen in de FSV leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de navorderingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748, NLF 2021/2419, met noot van Perdaems). Ook de stelling van X dat, nu het onderzoek jegens het kantoor is gestart rond medio 2015, de nadien opgelegde navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit wordt verworpen. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, laatste volzin, AWR, is geen sprake. Dat X mogelijk al vóór het opleggen van de navorderingsaanslag voorkwam op de 1043-lijst, doet daar niet aan af.
Het Hof verwerpt ook alle overige stellingen. Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, (gemachtigde: naam gemachtigde) tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/1997 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 22 juli 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.718.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.343.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 juni 2020 (waarin door de rechtbank ook is beslist voor het jaar 2014) als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder):
1.4. Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep voor het jaar 2013 is bij het Hof ingekomen op 27 juli 2020 en is nader gemotiveerd bij brief van 22 augustus 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 12 november 2021 een nader stuk ingediend. Dit is in afschrift naar de inspecteur gezonden.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep, de volgende feiten vastgesteld.
2.2. Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.3. Tot de gedingstukken behoren:
- een overzicht van declaraties van de ‘praktijk voor tandheelkundige implantologie’ betreffende “tandheelkundige consumptie in de periode van 01-01-2013 t/m 31-12-2013” van belanghebbende;
- een opstelling van gefactureerde bedragen in (onder meer) 2013 van orthodontist [A] ;
- een declaratieoverzicht van 2013 van het Zilveren Kruis aangaande belanghebbende (hierop zijn ook de niet vergoede bedragen vermeld);
- een overzicht van de ING rekening van belanghebbende (bijlage 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg) met daarop (onder meer) afschrijvingen aan [B] b.v., [C] B.V, en [D] tandartsenpraktijk;
- een ambtsedige verklaring van [naam] , regiocoördinator systeemfraude IH, Belastingdienst / kantoor Amsterdam, van 21 december 2018.
3. Geschil voor het Hof
3.1. In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek specifieke zorgkosten en op aftrek van kosten terzake het resultaat uit overige werkzaamheden.
Ook is in geschil of de rechtbank de proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld.
3.2. Belanghebbende stelt zich in hoger beroep niet meer op het standpunt dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Ook stelt belanghebbende niet meer dat de aanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen.
5. Beoordeling van het geschil
Stukken van het geding en nieuw feit
5.1. Hetgeen de rechtbank in dezen heeft overwogen (rechtsoverwegingen 16 en 17) terzake de op de zaak betrekking hebbende stukken en de aanwezigheid van een nieuw feit acht het Hof juist en neemt het Hof over. In aanvulling hierop overweegt het Hof als volgt.
5.2. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de inspecteur een op de zaak betrekking hebbend stuk (de ambtsedige verklaring van [naam] ; zie onder 2.3) overgelegd. De inspecteur heeft daarbij met een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) enkele passages van dit stuk onleesbaar gemaakt (geanonimiseerd). Daarnaast heeft de inspecteur aan de rechtbank een ‘schone’ versie van dit stuk overgelegd. Bij beslissing van 3 februari 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van het in die beslissing specifiek vermelde stuk gerechtvaardigd is. Belanghebbende heeft de rechtbank bericht geen toestemming te geven om kennis te nemen van de ongeschoonde versie.
5.3. In genoemde ambtsedige verklaring zijn twee delen onleesbaar gemaakt onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb. Uit de context volgt duidelijk dat het om geldbedragen gaat. Het eerste bedrag betreft een ondergrens die de inspecteur heeft gehanteerd voor het ‘uitwerpen’ van aangiften, ingediend door adviseurs voor wie in de systemen van de Belastingdienst een signalering is ingebracht. Het tweede bedrag betreft een ondergrens die is gehanteerd bij het versturen van verzoeken om informatie aan klanten van het kantoor van belanghebbendes gemachtigde op 14 maart 2017.
5.4. In de procedure bij het Hof is verduidelijkt dat de inspecteur heeft willen verzoeken om kennisneming uitsluitend door het Hof van de onleesbaar gemaakte delen op de grond dat de bedoelde delen controle-strategische informatie bevatten. Belanghebbende heeft desgevraagd bij het Hof met volledige kennisneming door het Hof ingestemd, waarna de inspecteur het stuk in ongeschoonde vorm in een gesloten enveloppe aan het Hof heeft overhandigd.
5.5. Het directe belang van de onleesbaar gemaakte delen voor de beslissing in de hoofdzaak is dat deze delen, althans het eerste deel, inzicht verschaft in de wijze waarop de inspecteur de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2013 heeft geselecteerd voor nader onderzoek. Het Hof is evenwel van oordeel dat de onleesbaar gemaakte delen van controle-strategisch belang zijn en dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van het ongeschoonde stuk. Door het inzicht dat de onleesbare delen kunnen verschaffen in de wijze waarop de inspecteur aangiften selecteert voor nader onderzoek, bestaat immers een risico dat kwaadwillende indieners van aangiften daarop gaan anticiperen. Gelet op de in 5.4 genoemde instemming van belanghebbende, heeft het Hof, na tot dit oordeel te zijn gekomen, van het ongeschoonde stuk kennisgenomen.
5.6.1. Belanghebbende heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd: ‘Voorts is recentelijk duidelijk geworden dat ons kantoor reeds op 30-06-2015, alsmede (…) onze klanten, zonder bekende reden, tot de 1043 groep gingen behoren en (…) door de fiscus bestempeld als frauduleus. De navorderingsaanslag dient volgens belanghebbende deswege te worden vernietigd ook omdat een ‘nieuw feit’ zou ontbreken.
Het is het Hof uit andere zaken bekend dat klanten van het (toenmalige) kantoor van de gemachtigde van belanghebbende, [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ), de projectcode 1043 hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Hun gegevens zijn mogelijk opgeslagen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV). Belanghebbende verdedigt naar het Hof begrijpt dat hieraan consequenties moeten worden verbonden en dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd gelet op de conclusies van advocaat-generaal Niessen van 17 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:617, 618 en 619).
5.6.2. Het is het Hof bekend dat de klanten van [bedrijfsnaam] de projectcode 1043 hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Dit opdat de door dat kantoor verzorgde aangiften zouden worden uitgeworpen voor nader onderzoek. De directe aanleiding voor het onderzoek naar de aangiften van die belastingplichtigen is dus het onderzoek naar (het toenmalige kantoor van) hun gemachtigde geweest. De controle van de opgevoerde aftrekposten in de aangiften heeft mitsdien niet plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens de desbetreffende belastingplichtigen leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat dit ten aanzien van belanghebbende anders is geweest, dat, met andere woorden, bij de toekenning van de projectcode 1043 in dit geval wel sprake is geweest van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot schending van een grondrecht.
5.6.3. Naar het oordeel van het Hof brengt de uitworp van de aangifte van belanghebbende om de genoemde reden niet mee dat de controle van de aangifte van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat de gegevens van belanghebbende mogelijk zijn opgenomen in de FSV, leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de navorderingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748).
5.6.4. Ook de stelling van belanghebbende dat, nu het onderzoek jegens [bedrijfsnaam] is gestart rond medio 2015, nadien opgelegde navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit, wordt verworpen. Van een situatie zoals bedoeld in art. 16, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet inzak rijksbelastingen, is geen sprake. Dat belanghebbende mogelijk al vóór het opleggen van de navorderingsaanslag voorkwam op de 1043 lijst, doet daar niet aan af.
Gelijkheidsbeginsel
5.7. Hetgeen door de rechtbank in rechtsoverweging 21 aangaande het door belanghebbende gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel (ten aanzien van het resultaat uit een werkzaamheid) heeft overwogen en geconcludeerd acht het Hof juist en neemt het Hof over. Hetgeen partijen in hoger beroep omtrent dit punt nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel; de inspecteur heeft ter zitting van het Hof gemotiveerd gesteld dat bij alle door belanghebbende genoemde belastingplichtigen feitelijk en rechtens niet dezelfde situatie aan de orde was als bij belanghebbende. Belanghebbende heeft dit niet dan wel onvoldoende weersproken. Aldus is niet aannemelijk geworden dat sprake is van vergelijkbare gevallen en komt belanghebbende geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toe.
Voorts neemt het Hof hetgeen in rechtsoverweging 22 is overwogen aangaande het door belanghebbende gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de tandartskosten (de verwijzing naar het geval van een 76-jarige vrouw) over.
Tandartskosten
5.8.1. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de aftrekpost voor de kosten ten aanzien van zijn gebit € 477 te laag is vastgesteld. Hij heeft daartoe gesteld dat de voor aftrek in aanmerking komende kosten € 2.651 bedragen (onder verwijzing naar onder 2.3 genoemde gedingstukken). Omdat bij de aanslagregeling de gehonoreerde kosten € 2.174 bedragen komt belanghebbende thans nog een extra aftrek toe van € 477, aldus belanghebbende.
5.8.2. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur naar voren gebracht dat er dubbeltellingen in de declaraties van de praktijk voor tandheelkundige implantologie betreffende “tandheelkundige consumptie in de periode van 01-01-2013 t/m 31-12-2013” van belanghebbende zitten; met de datum 27 juni 2013 staan twee keer (met dezelfde code) dezelfde bedragen en vermeldingen (“eenvlaksvulling” en “plaatsen opbouw ten behoeve van implantaatkroon”) en op de datum 16 september 2013 staat twee keer (met dezelfde code) hetzelfde bedrag met de vermelding “toeslag esthetische zone”. Deze dubbeltellingen (van totaal € 375) dienen volgens de inspecteur uit het door belanghebbende becijferde bedrag geëlimineerd te worden. Voorts is het bedrag dat gedateerd staat op 31 december 2013 (€ 39) op de opstelling van gefactureerde bedragen in (onder meer) 2013 van orthodontist [A] eerst in 2014 betaald en komt dat bedrag om die reden in 2013 niet voor aftrek in aanmerking. Wel heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende nog een bedrag van € 7 aan aftrek toekomt, dit bedrag leidt evenwel niet tot een additionele aftrek ook omdat de drempel voor de ziektekosten € 86 hoger dient te worden vastgesteld (met een eventueel beroep op interne compensatie).
5.8.3. Het Hof acht het aannemelijk dat er sprake is van een dubbeltelling (zoals gesteld door de inspecteur). Hetgeen belanghebbende daartegen heeft gesteld (kortgezegd: het staat vermeld op het declaratieoverzicht dus de kosten zijn gemaakt) is onvoldoende, ook in het licht van de door belanghebbende niet betwiste vaststelling door de inspecteur dat uit de overzichten van de ING rekening niet volgt dat deze (op de declaratie twee keer voorkomende) bedragen tweemaal zijn betaald. Nu voorts door belanghebbende niet is betwist dat het bedrag ad € 39 (op de opstelling van gefactureerde bedragen van orthodontist [A] met datum 31 december 2013 gedateerd) eerst in 2014 is betaald komt dit bedrag ook niet in 2013 voor aftrek in aanmerking. Voorts slaagt het door de inspecteur gedane beroep op interne compensatie en dient rekening te worden gehouden met de hogere drempel. Alsdan is de uitkomst dat belanghebbende niet een hoger bedrag aan aftrek toekomt dan bij de aanslagregeling is verleend.
5.9. Voorts acht het Hof, gelijk de rechtbank in rechtsoverweging 23 heeft geoordeeld, dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende als gevolg van overmacht niet de beschikking heeft (gehad) over bewijsstukken. Het Hof neemt dit oordeel en het overige wat in rechtsoverweging 23 is overwogen en geoordeeld over.
Gehanteerde factor proceskostenveroordeling
5.10. Voor het gewicht van de zaak (over het jaar 2014) heeft de rechtbank factor 1 gehanteerd. Het Hof ziet in het ter zake door belanghebbende gestelde geen reden een hogere factor te hanteren. Het Hof heeft daarbij gelet op de door de belastingkamers van de gerechtshoven gehanteerde richtsnoer voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding (bijlage bij Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315).
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor veroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet in de kosten voor de behandeling van het hoger beroep.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 27 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Inkomstenbelasting