Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) werkte als chief financial officer (CFO) bij een multinational en woont in Nederland. Op 14 november 2008 heeft X twee Limiteds (A1 Ltd. en A2 Ltd.) opgericht naar het recht van Guernsey. X was enig aandeelhouder van de vennootschappen. Als eerste bestuurder van A2 Ltd. is een trustkantoor benoemd, gevestigd op Guernsey. Op 2 december 2008 is X als bestuurder van beide vennootschappen aangetreden (voor A2 Ltd.: naast het trustkantoor). Op 15 oktober 2012 zijn A1 Ltd. en A2 Ltd. ontbonden.

De onderhavige structuur is opgezet naar aanleiding van het advies van twee (bij een advieskantoor werkzame) belastingadviseurs met het oog op de invoering van de zogenoemde lucratiefbelangregeling per 1 januari 2009.

De Inspecteur stelt na een onderzoek dat de vestigingsplaats van de Ltd.’s in Nederland is gelegen. Hij heeft met dagtekening 30 december 2016 aan A2 Ltd. voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 36.260.373 alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 9.055.092. De Inspecteur heeft de vergrijpboete bij uitspraak op bezwaar vernietigd omdat A2 Ltd. reeds was ontbonden op het moment dat de vergrijpboete werd opgelegd.

Bij beschikking van 28 december 2016 heeft de Inspecteur een vergrijpboete van € 9.055.093 aan X opgelegd.

In geschil is of de vergrijpboete terecht aan X is opgelegd. Dat is volgens Rechtbank Den Haag en in hoger beroep Hof Den Haag niet het geval.

Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van X als feitelijk leidinggever dan wel als medepleger is te wijten dat te weinig vpb is geheven van A2 Ltd. als bedoeld in artikel 67e AWR. Uit geen van de gedingstukken blijkt dat de structuur is opgezet met het doel vpb te ontduiken.

De Inspecteur heeft voorts niets aangevoerd ten aanzien van zijn stelling dat sprake is van grove schuld, noch heeft hij verduidelijkt waarom de eerder door hem aangevoerde feiten en omstandigheden in verband met de schuldkwalificatie opzet zouden moeten leiden tot de schuldkwalificatie grove schuld.

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur wat betreft de beroepsprocedure te veroordelen in de werkelijke proceskosten aan de zijde van X. Van belang hierbij is dat de opzetboete door de Inspecteur is onderbouwd en gronden van de boete tijdig aan X zijn meegedeeld.

De vergoeding voor de hogerberoepsprocedure stelt het Hof in goede justitie vast op € 20.000. Het Hof acht hierbij van belang dat een uitzonderlijk hoge boete is opgelegd zonder enig doorslaggevend bewijs van (voorwaardelijk) opzet. Daarbij komt dat het standpunt dat sprake is van grove schuld op geen enkele manier is onderbouwd.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
2 maart 2022
Rolnummer
19/00477
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:315
Auteur(s)
mr. N. van den Hoek
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
NLF-nummer
NLF 2022/0774
Aflevering
21 april 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4956
bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67e

Naar de bovenkant van de pagina