Zakelijke bestemming kosten niet aannemelijk gemaakt; geen aftrek voorbelasting
undefined, 4 mei 2022
Samenvatting
X (belanghebbende) drijft een belasting- en organisatieadviesbureau.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 3.150 aan voorbelasting die betrekking heeft op twee facturen van in totaal € 15.000 (exclusief btw) niet in aftrek toegestaan en daarmee de teruggaaf van voorbelasting geweigerd. In geschil is of dat terecht is.
De facturen hebben betrekking op het vervaardigen van een schetsontwerp. X betoogt dat de kosten een zakelijke bestemming hebben, te weten de bouw van een kantoorpand.
Hof Den Haag stelt voorop dat recht op aftrek van voorbelasting bestaat indien en voor zover X kosten maakt voor de bouw van een kantoor dat zij in het kader van haar onderneming zal gebruiken. X heeft evenwel niet, ook niet nadat daar diverse malen om is gevraagd, de Inspecteur het schetsontwerp of enig ander objectief gegeven overgelegd waaruit de voorgenomen bouw van een kantoorgebouw blijkt. X, op wie de bewijslast rust, heeft de kans niet gegrepen met die gegevens aan te tonen dat zij de kosten voor belaste doeleinden heeft gemaakt. De aftrek van voorbelasting kan niet worden verleend. De Inspecteur heeft terecht omzetbelasting nageheven.
De Hoge Raad heeft op het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/02096)
BRON
Uitspraak van 4 mei 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: A.F. van Hecke)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 mei 2021, nummer SGR20/2743.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 bij beschikking, gedagtekend 26 juli 2019 (de beschikking), geen teruggaaf van omzetbelasting verleend. Belanghebbende is over hetzelfde tijdvak een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, gedagtekend 27 juni 2019, opgelegd ten bedrage van € 144 (de naheffingsaanslag). Een boete is niet opgelegd en evenmin is belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 270. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 7 maart 2022 een nader stuk ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is sinds 1 februari 1982 met haar eenmanszaak met handelsnaam Kantoor [naam] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Belanghebbende drijft een belasting- en organisatieadviesbureau.
2.2. Uit een door belanghebbende overgelegde intentieverklaring blijkt dat deze is overeengekomen door [A N.V.] (opdrachtneemster) en de heer [B] en [belanghebbende] (opdrachtgever). De intentieverklaring heeft betrekking op het vervaardigen van een schetsontwerp dat, voorafgaand aan het opstellen van een aannemingsovereenkomst, zal worden voorgelegd aan de welstandscommissie en getoetst aan het bestemmingsplan. De kosten voor het maken van dit ontwerp bedragen € 15.000 (exclusief € 3.150 omzetbelasting) en dienen voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn voldaan. Als tussen de opdrachtneemster en opdrachtgever geen aannemingsovereenkomst wordt gesloten dan worden de kosten niet terugbetaald en geldt een en ander als vergoeding voor verrichte werkzaamheden.
2.3. Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juli 2018 een aangifte voor de omzetbelasting ingediend voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 (de aangifte). De aangifte resulteert in een verzoek tot teruggaaf tot een bedrag van € 3.006. De aangifte is als volgt samengesteld:
Omzet |
BTW |
|
1a omzet 21% |
€ 1.978 |
€ 415 |
5b voorbelasting |
-/- € 3.421 |
|
Terug te vragen |
€ 3.006 |
2.4. De Inspecteur heeft met de beschikking het bedrag van € 3.150 aan voorbelasting die betrekking heeft op twee facturen van [A N.V.] van in totaal € 15.000 (exclusief btw) niet in aftrek toegestaan en daarmee de teruggaaf van voorbelasting geweigerd. Deze weigering is belanghebbende telefonisch medegedeeld, tezamen met de aankondiging van de naheffingsaanslag.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft over het beroep van belanghebbende het navolgende geoordeeld, waarbij belanghebbende is geduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is, net als voor de Rechtbank, het antwoord op de vraag of het juist is dat de aftrek van de voorbelasting, in rekening gebracht op de twee facturen van [A N.V.] , is geweigerd, en de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 144 is opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de beschikking en van de naheffingsaanslag, en tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende is van mening dat de uitspraak van de Rechtbank niet juist is. Zij stelt zich op het standpunt dat de omzetbelasting door [A N.V.] aan haar op facturen in rekening is gebracht en dat zij die omzetbelasting heeft betaald. Daarmee heeft zij recht op aftrek van voorbelasting. De kosten hebben een zakelijke bestemming, te weten de bouw van een kantoorpand. Het doet er niet toe of de kosten die nu zijn gemaakt voor de bouw, later eventueel in privé worden gebruikt. Op het moment van het in aftrek brengen hebben de kosten een zakelijke bestemming. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag onvoldoende gemotiveerd. Zo ontbreekt ook een onderbouwing van het bedrag van de naheffingsaanslag. De Inspecteur bestrijdt het zakelijke karakter van de kosten. Een ondernemer dient aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat het karakter van kosten zakelijk is. Belanghebbende heeft desgevraagd niet de schets laten zien die [A N.V.] volgens de Intentieverklaring heeft gemaakt.
5.2. De Rechtbank heeft op goede gronden, begrijpelijk en juist, geoordeeld dat het gelijk aan de zijde is van de Inspecteur. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, geen feiten en omstandigheden gesteld dan wel, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die een andere gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen.
5.3. Het Hof stelt voorop dat recht op aftrek van voorbelasting bestaat indien en voor zover belanghebbende kosten maakt voor de bouw van een kantoor, dat zij in het kader van haar onderneming zal gebruiken. Belanghebbende heeft evenwel niet, ook niet nadat daarom diverse malen is gevraagd, de Inspecteur het schetsontwerp of enig ander objectief gegeven waaruit de voorgenomen bouw van een kantoorgebouw blijkt, overgelegd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft de kans niet gegrepen met die gegevens aan te tonen dat zij de kosten voor belaste doeleinden heeft gemaakt. Nu de aftrek van voorbelasting niet kan worden verleend, is de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag van € 144 (= € 3.150 -/- € 3.006) opgelegd.
5.4. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten van de andere partij.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.