Mogelijkheid om standpunt inzake etnisch profileren nader te onderbouwen
undefined, 25 januari 2022
Samenvatting
De Inspecteur heeft aanslagen IB/PVV aanvankelijk conform de aangiften aan X (belanghebbende) opgelegd, maar nadien opnieuw vastgesteld bij correctiebeschikkingen (met correcties ten aanzien van de zorgkosten).
In het beroepschrift heeft X nadrukkelijk het standpunt ingenomen dat hij het vermoeden heeft dat er in zijn geval – kort gezegd – sprake is geweest van etnisch profileren in het kader van het zogenoemde ‘project 1043’ en de databank FSV (Fraude Signalering Voorziening).
Rechtbank Noord-Nederland acht het gelet op de rechtsontwikkeling niet in strijd met de goede procesorde dat X op de zitting heeft gevraagd om nader in de gelegenheid te worden gesteld om dit standpunt te onderbouwen. X moet in redelijkheid de ruimte worden geboden om zijn standpunt te beargumenteren met inachtneming van de richtlijnen die de Hoge Raad in HR 10 december 2021, 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748, NLF 2021/2419, met noot van Perdaems en HR 14 januari 2022, 20/02734, ECLI:NL:HR:2022:14, NLF 2022/0202, met noot van Berns heeft uiteengezet.
De Rechtbank stelt X in de gelegenheid om binnen 6 weken na dagtekening van deze tussenuitspraak zijn standpunt nader te onderbouwen en te voorzien van bewijsstukken. Daarbij wijst de Rechtbank X op de rechtsregels uit het arrest van 10 december 2021. Zij verwacht in elk geval dat X ingaat op de volgende punten:
- Heeft X nu wel of niet een brief gehad van de Inspecteur waarin staat dat hij opgenomen was in de databank FSV?
- Een gedetailleerd inzicht in het klantenbestand van de gemachtigde met gegevens op basis waarvan kan worden vastgesteld dat klanten met een allochtone achtergrond anders zijn behandeld dan klanten met een autochtone achtergrond.
BRON
Tussenuitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 januari 2022 in de zaken tussen
eiser, te woonplaats, eiser (gemachtigde: B. Chanhih),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, verweerder (gemachtigde: drs. gemachtigde verweerder).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.945, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.490, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.562, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
Bij deze nadere bepalingen van het inkomensgegeven heeft verweerder op grond van artikel 21c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de regels die gelden voor de navordering van inkomstenbelasting overeenkomstig toegepast.
Verweerder heeft voor het jaar 2018 met dagtekening 9 mei 2020 aan eiser een (nihil)aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.519.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 8 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 23 april 2021 heeft verweerder de bezwaren met betrekking tot het hiervoor vermelde inkomensgegeven over 2015 en 2016 afgewezen. Het bezwaar met betrekking tot 2017 is gedeeltelijk gehonoreerd. Verweerder heeft het verzamelinkomen voor 2017 in de uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 8.144, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
Bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar en afwijzende beschikking ambtshalve vermindering van 23 april 2021 heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om ambtshalve vermindering is gedeeltelijk afgewezen. Verweerder heeft het verzamelinkomen voor 2018 ambtshalve verminderd naar € 7.454, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Het beroep betreffende 2015 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 21/1640, het beroep betreffende 2016 onder zaaknummer 21/1641, het beroep betreffende 2017 onder zaaknummer 21/1642 en het beroep betreffende 2018 onder zaaknummer 21/1643.
Verweerder heeft in elk van de zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [Y] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] .
Op de zitting heeft eiser aangegeven dat het beroep dat ziet op het jaar 2018 alleen is gericht tegen de afwijzende beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering (de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar over 2018 wordt als zodanig niet bestreden). Partijen hebben er op de zitting mee ingestemd om op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bezwaarfase over te slaan. Dat betekent dat de rechtbank voor wat betreft 2018 zal oordelen over het rechtstreekse beroep gericht tegen de afwijzende beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering.
De rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting van 18 januari 2022 gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek naar aanleiding van de beraadslaging in raadkamer op grond van artikel 8:68 van de Awb heropend, omdat het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig is geweest. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Overwegingen
Verzoek om aanhouding: project 1043/databank FSV
1. In het beroepschrift heeft eiser nadrukkelijk het standpunt ingenomen dat eiser het vermoeden heeft dat er in eisers geval – kort gezegd – sprake is geweest van etnisch profileren in het kader van het zogenoemde ‘project 1043’ en de databank FSV (Fraude Signalering Voorziening). Eiser is van mening dat dit in de weg staat aan de wijzigingen van het inkomensgegeven over 2015, 2016 en 2017 en aan de afwijking van de aangifte over 2018. De correcties die verweerder heeft doorgevoerd, gaan steeds over de geclaimde aftrek specifieke zorgkosten (ziektekosten).
2. De gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat hij als belastingconsulent een klantenbestand heeft dat gedeeltelijk bestaat uit autochtone klanten en gedeeltelijk uit allochtone klanten. De 136 klanten van de gemachtigde die verweerder heeft onderzocht, waartoe ook eiser behoort, zijn allemaal allochtone klanten. Dat kan geen toeval zijn, aldus de gemachtigde van eiser.
3. Omwille van de leesbaarheid gebruikt de rechtbank in het vervolg steeds de aanduidingen ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’. Waar het concreet om gaat, is dat de gemachtigde van eiser erop wijst dat belastingplichtigen met een niet-Nederlandse achternaam (zoals eiser) anders behandeld zijn dan belastingplichtigen met een Nederlandse achternaam (bijvoorbeeld Jansen of De Groot). Dat verschil in behandeling is mogelijk terug te voeren op een verboden discriminatie naar afkomst of nationaliteit.
4. Verweerder heeft het standpunt van eiser bestreden. Eiser en zijn vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit, daar kon dus niet op geselecteerd worden. Volgens verweerder is eenvoudigweg geselecteerd op wat is aangegeven bij het doen van de aangifte. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een uitworpcriterium dat neerkomt op het hebben van een inkomen tot een bepaald, relatief laag bedrag in combinatie met hoge ziektekosten. In het geval van eiser was sprake van een aangifte met daarin een inkomen op minimumniveau en wel ruim € 3.000 ziektekosten. Dat roept vragen op bij verweerder en daarom is er een vragenbrief gestuurd. Er is vervolgens niet adequaat gereageerd op de vragenbrief en dan gaat de inspecteur ook terugkijken naar voorgaande jaren, aldus verweerder.
5. Voor wat betreft de jaren 2015, 2016 en 2017 heeft verweerder de regels die gelden voor navordering overeenkomstig toegepast. Op de zitting is duidelijk geworden dat het de gemachtigde van eiser in dit verband niet gaat om de navorderingsbevoegdheid als zodanig, maar dat het zuiver gaat om de vraag of de aanleiding voor de correcties is geweest de omstandigheid dat eiser is opgenomen in het project 1043 en/of de databank FSV. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding van de behandeling zodat hij in de gelegenheid kan worden gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen.
6. Verweerder heeft zich tegen aanhouding verzet. Volgens verweerder heeft eiser voldoende mogelijkheden gehad om stukken in te brengen en zijn standpunten nader te onderbouwen. De verweerschriften van de inspecteur zijn reeds op 28 oktober 2021 door de rechtbank aan eisers gemachtigde doorgestuurd en hij heeft dus alle tijd gehad om te reageren, aldus verweerder.
7. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad op 10 december 2021 een voor deze kwestie relevant arrest heeft gewezen. De Hoge Raad heeft in dit arrest onder meer het volgende geoordeeld:
8. De Hoge Raad heeft deze uitgangspunten in zijn arrest van 14 januari 2022 bevestigd.
9. De rechtbank leidt uit deze arresten van de Hoge Raad af dat, als zou komen vast te staan dat (1) de aanleiding voor de controle van eisers aangiften is terug te voeren op de registratie in de databank FSV of het project 1043, terwijl (2) bij die registratie een of meer grondrechten van eiser zijn geschonden – bijvoorbeeld het verbod op discriminatie naar afkomst – dat dan kan betekenen dat het doorvoeren van de correcties op grond van de resultaten van die controle onrechtmatig is.
10. De rechtbank sluit niet uit dat in dit geval sprake zou kunnen zijn van zo’n uitzonderlijke situatie. De rechtbank zal eiser daarom de gelegenheid geven om zijn stelling nader te motiveren met stukken en/of een nadere uitwerking van zijn argumenten te geven. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser zijn standpunt al wel in het beroepschrift heeft ingenomen, maar dat de arresten van de Hoge Raad pas in de loop van de beroepsprocedure (kort voor de zitting) zijn gewezen. Bovendien loopt de Hoge Raad in die arresten duidelijk vooruit op een mogelijk verzoek om herziening dat de betreffende belastingplichtigen zouden kunnen indienen. Daarbij geeft de Hoge Raad als onderbouwing dat er – kort gezegd – in de loop van de procedure allerlei informatie over het project 1043 en de databank FSV boven water is gekomen, zoals het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens van 29 oktober 2021 (nr. z2018-22445). Vervolgens heeft de Hoge Raad in het arrest van 10 december 2021 in enkele overwegingen ten overvloede algemene uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van klachten over het project 1043 en de databank FSV. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat hij deze uitgangspunten mede met het oog op klachten van andere belastingplichtigen geeft (rechtsoverweging 5.2). Eiser is zo’n andere belastingplichtige.
11. Door deze rechtsontwikkeling acht de rechtbank het niet in strijd met de goede procesorde dat eiser op de zitting heeft gevraagd om nader in de gelegenheid te worden gesteld om zijn standpunt over het project 1043 en de databank FSV te onderbouwen. Dat betekent volgens de rechtbank dat aan eiser in redelijkheid de ruimte moet worden geboden om zijn standpunt te beargumenteren met inachtneming van de richtlijnen die de Hoge Raad in de eerdergenoemde arresten heeft uiteengezet.
12. Op grond van het arrest van 10 december 2021 is het vervolgens aan de inspecteur om aan de belastingplichtige en de rechter de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de stelling van eiser. Na ontvangst van de reactie van eiser zal verweerder daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen 6 weken na dagtekening van deze tussenuitspraak zijn standpunt over het project 1043 en de databank FSV nader te onderbouwen en te voorzien van bewijsstukken.
Daarbij wijst de rechtbank eiser op de rechtsregels uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021 (zie 7.). De rechtbank verwacht in elk geval dat eiser ingaat op de volgende punten:
- Heeft eiser nu wel of niet een brief gehad van verweerder waarin staat dat hij opgenomen was in de databank FSV?
- Een gedetailleerd inzicht in het klantenbestand van de gemachtigde met gegevens op basis waarvan kan worden vastgesteld dat klanten met een allochtone achtergrond anders zijn behandeld dan klanten met een autochtone achtergrond.
Aldus gegeven op 25 januari 2022 door mr. A. Heidekamp, rechter, en mr. M. Jongsma-van Helden, griffier.
Metadata
Formeel belastingrecht