Vermelding op FSV-lijst; intrekking naheffingsaanslagen; proceskostenvergoeding
undefined, 25 januari 2022
Samenvatting
De fiscale partners A en B houden ieder 50% van de aandelen in X (bv; belanghebbende). X heeft op 1 april 2014 met A als consultant een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Na een boekenonderzoek bij X en haar dochtervennootschappen wordt geconcludeerd tot correcties voor de vpb, OB en loonheffingen.
In deze procedure zijn in verband hiermee opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen in geschil.
Grond hiervoor is dat het gebruikelijke loon van A volgens de Inspecteur moet worden gesteld op een bedrag boven het vaste bedrag van artikel 12a Wet LB 1964. X heeft volgens de Inspecteur voor de jaren 2013-2015 voor de loonheffingen niet de vereiste aangiften gedaan.
X en A stonden om onbekende redenen op de FSV-lijst (Fraude Signalering Voorziening). Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat volgens hem de notering op de FSV-lijst in casu niet de aanleiding was voor het instellen van het onderzoek. De uitvoerend controleur stond bekend om een strenge aanpak en werkt thans niet meer als controleur.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de Inspecteur voorgehouden dat er sprake is geweest van cumulatie van de FSV-lijst en de Toeslagenaffaire. Het Hof kan daar in dit kader niet over oordelen. Het Hof vraagt zich af of de rechter de Belastingdienst nog kan vertrouwen.
De Inspecteur wil de zaak graag breder trekken met hulp van het Hof en heeft toegezegd de naheffingsaanslagen loonheffingen te vernietigen. In geschil is dan nog de proceskostenvergoeding.
Het Hof acht sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het forfaitaire tarief. Hoewel de vermelding op de FSV-lijst mogelijk niet de aanleiding is geweest voor het onderzoek, acht het Hof aannemelijk dat de vermelding grote invloed heeft gehad op het verloop van het onderzoek, op de vaststelling van de naheffingsaanslagen, op de behandeling van de bezwaarschriften en op de opstelling van de Inspecteur tijdens de gerechtelijke procedures over de naheffingsaanslagen. Daarbij verdient opmerking dat het in casu, anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021 (20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748, NLF 2021/2419, met noot van Perdaems), gaat om naheffingsaanslagen die zijn gebaseerd op correcties waarvan de Inspecteur de bewijslast draagt.
X en A hebben aanmerkelijk nadeel ondervonden van vermelding op de FSV-lijst. Illustratief daarvoor zijn honderden blauwe enveloppen (in casu 400) die X en A en diens partner ontvingen. Dit heeft ertoe geleid dat zij meer dan honderd bezwaarschriften hebben ingediend en aanmerkelijke kosten hebben moeten maken voor rechtsbijstand. X heeft onweersproken verklaard dat deze kosten in totaal meer dan € 42.000 belopen, waarvan het grootste gedeelte betrekking heeft op de onderhavige zaak. Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand vast op € 25.000.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende bv te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2020, nummers LEE19/2290 tot en met 19/2293, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de tijdvakken 1 april tot en met 31 december 2013, 1 januari tot en met 31 december 2014, 1 januari tot en met 31 december 2015 en 1 januari tot en met 31 december 2016 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn boeten opgelegd.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen, de belastingrente en een verzuimboete ongegrond verklaard en de vergrijpboeten vernietigd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de naheffingsaanslagen en de belastingrente ongegrond verklaard en de verzuimboete vernietigd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft met dagtekening 4 november 2021 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingezonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2021. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] bijgestaan door [naam2] (lid van het sociale team van de gemeente Groningen). Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam3] , bijgestaan door mr. [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Zij is opgericht op 3 april 2008 en gevestigd te [vestigingsplaats] . De fiscale partners [naam5] (hierna: [naam5] ) en [naam1] (hierna: [naam1] ) houden ieder 50% van de aandelen in belanghebbende. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het voeren van een beheersmaatschappij en de verhuur van een woonruimte. Met ingang van 20 april 2013 is [naam5] bestuurder/algemeen directeur van belanghebbende.
2.2. Belanghebbende houdt alle aandelen in en is bestuurder van [naam6] BV en [naam7] BV.
2.3. Belanghebbende heeft op 1 april 2014 met [naam1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Volgens deze arbeidsovereenkomst is [naam1] werkzaam als consultant. De arbeidsduur is maximaal 12 uur per dag en een werkweek loopt van maandag tot en met zondag.
2.4. Namens de Inspecteur hebben [naam8] en [naam9] , destijds medewerkers van de Inspecteur, vanaf 10 november 2016 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende en haar dochtervennootschappen. Daarbij is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen voor de jaren 2012 tot en met 2015 van belanghebbende onderzocht. Van het boekenonderzoek is op 11 januari 2018 een controlerapport opgemaakt.
2.5. In het controlerapport wordt geconcludeerd tot correcties voor de vennootschapsbelasting, de omzetbelasting en de loonheffingen. De in geding zijnde naheffingsaanslagen zijn een uitvloeisel van het controlerapport. De grondslag van de naheffingsaanslagen is de stelling van de Inspecteur dat het gebruikelijke loon van [naam1] moet worden gesteld op een bedrag boven het vaste bedrag van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. In het controlerapport wordt het standpunt ingenomen dat belanghebbende voor de loonheffingen over de jaren 2013, 2014 en 2015 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
2.6. Bij brief van 7 mei 2021 schrijft de Belastingdienst aan [naam1] het volgende:
2.7. In haar nadere stuk van 4 november 2021 schrijft belanghebbende onder meer:
2.8. Ter zitting is onder meer het volgende voorgevallen.
3. Het geschil
Niet meer in geschil is dat de naheffingsaanslagen, en de rentebeschikkingen moeten worden vernietigd. Ook is niet in geschil dat de Rechtbank de verzuimboete terecht heeft vernietigd. In geschil is nog de proceskostenvergoeding.
4. Beoordeling van het geschil
Niet meer in geschil is dat de naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen moeten worden vernietigd. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hoger beroep is dus gegrond
5. Griffierecht en proceskosten
Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Naar het oordeel van het Hof is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het zal afwijken van het tarief dat is opgenomen om artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In elk geval een van de beide aandeelhouders van belanghebbende was vermeld op de FSV-lijst. Niet kan worden vastgesteld wat de reden was voor die vermelding. Hoewel die vermelding mogelijk niet de aanleiding is geweest voor het onderzoek, acht het Hof aannemelijk dat de vermelding van belanghebbende grote invloed heeft gehad op het verloop van het onderzoek, op de vaststelling van de naheffingsaanslagen, op de behandeling van de bezwaarschriften en op de opstelling van de Inspecteur tijdens de gerechtelijke procedures over de naheffingsaanslagen. Daarbij verdient nog opmerking dat het in het onderhavige geval – anders dan in het arrest HR 10 december 2021, nr. 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748 – gaat om naheffingsaanslagen die zijn gebaseerd op correcties waarvan de Inspecteur de bewijslast draagt. De naheffingsaanslagen hebben geleid tot verhoging van het verzamelinkomen van [naam1] , waardoor eerder toegekende toeslagen zijn teruggevorderd. Algemeen is bekend dat hardvochtig is opgetreden bij de terugvordering van toeslagen van personen die waren vermeld op de FSV-lijst. Het Hof verwijst in dit verband naar het verslag ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (Kamerstukken II, 2020/21, 35.510, nr. 2). Ook overigens heeft belanghebbende aanmerkelijk nadeel ondervonden van de vermelding op de FSV-lijst. Illustratief daarvoor zijn de honderden blauwe enveloppen die belanghebbende en haar aandeelhouder [naam1] en diens partner ontvingen. Dit heeft ertoe geleid dat zij meer dan honderd bezwaarschriften hebben ingediend en aanmerkelijke kosten hebben moeten maken voor rechtsbijstand. Belanghebbende heeft onweersproken verklaard dat deze kosten in totaal meer dan € 42.000 belopen, waarvan het grootste gedeelte betrekking heeft op de onderhavige zaak. Het Hof zal op grond van het voorgaande de vergoeding voor de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand vaststellen op € 25.000.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
- vernietigt de naheffingsaanslagen, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 25.000,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 1.380 (€ 345 per zaak) in verband met de beroepen bij de Rechtbank en € 532 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
Metadata
Loonbelasting