Direct naar content gaan

Samenvatting

De zus van X (belanghebbende) is op [2014] overleden. Zij bevond zich aan boord van het vliegtuig met vluchtnummer MH17. Ten tijde van haar overlijden was zij in dienstbetrekking werkzaam bij een Engelse werkgever. De werkgever is sinds september 2011 inhoudingsplichtig in Nederland en behoort tot een concern waarvan de moedermaatschappij in de VS is gevestigd.

X en vier andere broers/zussen hebben polisuitkeringen ontvangen vanuit een overlijdensrisicoverzekering. Deze verzekering maakte onderdeel uit van de reisverzekering die was afgesloten door de werkgever van het slachtoffer ter uitvoering van het arbeidscontract.

Aan X en de overige erfgenamen zijn (navorderings)aanslagen opgelegd, waarbij de polisuitkeringen in aanmerking zijn genomen als loon uit vroegere dienstbetrekking. In geschil is of dat terecht is.

Volgens Rechtbank Gelderland is dat het geval.

De Rechtbank acht sprake van een nieuw feit om na te vorderen omdat de Belastingdienst nog niet alle informatie had toen de definitieve aanslag werd opgelegd. Weliswaar was één van de erfgenamen in overleg met een speciaal team van de Belastingdienst, dat alle fiscale vragen met betrekking tot de MH17-ramp coördineerde, maar dat team handelde niet zelf de aanslagen af en bovendien had dat team op dat moment nog geen inzicht in de gegevens van de vijf erfgenamen.

De reisverzekering inclusief overlijdensrisicoverzekering maakte onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden. De premies voor de reisverzekering waren – zo is niet in geschil – niet door de inhoudingsplichtige werkgever tot het loon gerekend. Daarom zijn de polisuitkeringen, gelet op de zogenoemde omkeringsregel, volgens de Rechtbank wel belast omdat ze voortvloeien uit de dienstbetrekking.

X heeft onder meer nog aangevoerd dat moet worden getoetst of het belasten van de polisuitkeringen niet in strijd is met de maatschappelijke opvattingen. Deze toets zou echter alleen van toepassing zijn als de werkgever had gekozen voor de overgangsregeling van artikel 39c Wet LB 1964 en dat is niet het geval, aldus de Rechtbank.

De Inspecteur heeft de polisuitkeringen terecht aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Hij mocht ook navorderen bij X omdat X de polisuitkeringen niet in zijn aangifte heeft opgenomen. In dit verband is van belang dat X als natuurlijke persoon die loon geniet uit een vroegere dienstbetrekking van een ander, als ‘werknemer’ wordt aangemerkt (artikel 2, lid 1, Wet LB 1964).

Deze noot heeft tevens betrekking op de vier gelijkluidende uitspraken van dezelfde datum met nummers 17/3389, 17/3391, 17/3392 en 17/3393 (NLF 2018/2473 t/m NLF 2018/2476).

Aanleiding

Voor alle partijen geen leuke zaak om mee geconfronteerd te worden. De aanleiding voor de uitkeringen die de Inspecteur wil belasten is een verschrikkelijke gebeurtenis, en daarom begrijpelijk dat de Rechtbank hier eerst even bij stilstaat, voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling. De Rechtbank benoemt dat de uitkeringen samenhangen met veel verdriet voor de betrokkenen, en realiseert zich eveneens dat zij vragen hebben over de rol van de overheid, terwijl diezelfde overheid nu ook belasting heft over die uitkeringen. De Rechtbank geeft hierbij duidelijk aan dat bij het toepassen van de wet geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden, en dat er daarom ook sprake kan zijn van belastingheffing over inkomsten die zijn voortgekomen uit tragische gebeurtenissen. De Rechtbank kan daarom bij de beoordeling geen rekening houden met de aanleiding voor de uitkeringen.

Nieuw feit

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
8 oktober 2018
Rolnummer
17/3390
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:4320
Auteur(s)
Frouke Verberk
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2018/2435
Aflevering
22 november 2018
Judoreg
NFB1979
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002471&artikel=2&lid=1,bwbr0002471&artikel=2&lid=1,bwbr0002471&artikel=10,bwbr0002471&artikel=10,bwbr0002471&artikel=39c,bwbr0002471&artikel=39c

Naar de bovenkant van de pagina