Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man is Nederlander en woonde in 2009 in Nederland.
Hij werkte aan boord van een binnenvaartschip in Nederlandse eigendom (bij X BV) en was Rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag (RVV).
Tot 1 oktober 2009 stond de man op de loonlijst van een Luxemburgse sàrl; vanaf die datum op de loonlijst van een Cypriotische Ltd.
Op 24 juli 2009 is de Rijnvaartverklaring ingetrokken.
De Inspecteur heeft de man op verzoek vrijstelling van premieheffing verleend van 1 januari tot en met 23 juli 2009 omdat voor die periode de Rijnvaartverklaring gevolgd moest worden en de sàrl als exploitant moest worden beschouwd, zodat de man toen in Luxemburg verzekerd was.
Voor de periode vanaf 24 juli 2009 heeft de Inspecteur de vrijstelling geweigerd omdat de Rijnvaartverklaring toen was ingetrokken en X BV als exploitant moest worden beschouwd, zodat de man in Nederland verzekerd was.
Hof Den Haag achtte dat terecht.
De man heeft tegen dit oordeel met vier middelen cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof en verklaart het cassatieberoep ongegrond.
Anders A-G Wattel. Hij had voorgesteld dat de Hoge Raad naar aanleiding van twee van de cassatiemiddelen prejudiciële vragen zou stellen aan het Europese Hof van Justitie.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2009
Instantie
HR
Datum instantie
2 oktober 2015
Rolnummer
14/05262
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:2904
bwbid=bwbr0&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina