Onjuiste objectafbakening; heropening onderzoek ten aanzien van transformatorhuisje
Rechtbank Gelderland, 9 september 2024
Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft de waarde van 40 onroerende zaken (appartementen en een transformatorhuisje) per 1 januari 2021 vastgesteld. Met de waardevaststellingen zijn aan X (belanghebbende) ook voor 39 van de 40 objecten aanslagen in de OZB en rioolheffing voor het jaar 2022 opgelegd.
In de beroepsfase is gebleken dat niet 39, maar 59 appartementen zijn gerealiseerd. De objectafbakening is daarom onjuist. Partijen zijn het hierover eens. De Heffingsambtenaar zal op basis van de feitelijke situatie nieuwe aanslagen opleggen. De betreffende 39 aanslagen dienen te worden vernietigd. Deze 39 beroepen zijn gegrond.
Ten aanzien van een transformatorhuisje kan Rechtbank Gelderland niet vaststellen wie de eigenaar is. De Rechtbank stelt de Heffingsambtenaar in de gelegenheid nader te onderbouwen dat de WOZ-beschikking en aanslag OZB voor dit object terecht aan X zijn opgelegd.
BRON
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rheden, de heffingsambtenaar,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), in Den Haag, de Staat.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 november 2022.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaken [adres] (trafo cat b), [adres 2a e.v.] , [adres 3a e.v.] en [adres 4a e.v.] per 1 januari 2021 vastgesteld. Met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook voor 39 van de 40 objecten aanslagen in de onroerendezaakbelasting en de rioolheffing van de gemeente Rheden voor het jaar 2022 opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarden en aanslagen gehandhaafd.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens belanghebbende [gemachtigde] deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
1. In de beroepsfase is gebleken dat op de nummers [2] , [3] en [4] niet 39, maar 59 appartementen zijn gerealiseerd. De objectafbakening is dus onjuist. Partijen zijn het hierover eens. De heffingsambtenaar zal op basis van de feitelijke situatie nieuwe aanslagen opleggen. De onderhavige 39 aanslagen dienen te worden vernietigd. Deze 39 beroepen zijn gegrond.
2. Partijen verschillen nog van mening over de WOZ-beschikking voor [adres] (trafo cat b). De gemachtigde heeft ter zitting bestreden dat dit object eigendom van en in gebruik bij belanghebbende is. Volgens de heffingsambtenaar heeft de vorige gemachtigde van belanghebbende in de bezwaarfase uitdrukkelijk verklaard dat dit object niet in geschil was. De rechtbank beschikt echter niet over een hoorverslag, zodat zij aan dat argument voorbijgaat. Ter zitting heeft de taxateur daarnaast getoond waar het transformatorhuisje zich bevindt; dit is op het terrein van belanghebbende. Dat enkele feit maakt echter nog niet zonder meer dat belanghebbende eigenaar is. Op grond van artikel 5:20, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek behoort de eigendom van een elektriciteitsnet toe aan de bevoegde aanlegger daarvan. Onder het net kunnen gelet op artikel 1, aanhef en onder i, van de Elektriciteitswet 1998 ook transformatorstations vallen. Dat is anders als het transformatorstation onderdeel uitmaakt van een directe lijn of ligt binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Over de feitelijke situatie bestaat voor de rechtbank onvoldoende duidelijkheid. Daarom heropent zij het onderzoek in deze zaak om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen nader te onderbouwen dat de WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3. De rechtbank heeft oorspronkelijk 40 maal griffierecht geheven, omdat sprake is van 40 verschillende objecten en niet duidelijk bouwstromen konden worden onderscheiden. Belanghebbende heeft echter zelf bij bericht van 24 augustus 2024 verwezen naar een emailbericht van de heffingsambtenaar van 26 maart 2024, waaruit het standpunt over de objectafbakening volgt. Te meer omdat in het oorspronkelijke beroepschrift geen ter zake dienende gronden zijn opgenomen, begrijpt de rechtbank hieruit dat belanghebbende heeft beoogd als primaire beroepsgrond de onjuiste objectafbakening aan te voeren. Omdat dit terecht is gebeurd, is voor de 39 aanslagen die betrekking hebben op de appartementen sprake van één enkelvoudig geschilpunt en zal de rechtbank het griffierecht voor die 39 zaken verminderen tot eenmaal € 50. Ter zake van [adres] (trafo cat b) (zaaknummer 23/7334) is eveneens € 50 verschuldigd. Op dat dossier is feitelijk niet betaald, maar omdat in totaal meer dan € 100 is betaald in dit cluster, zal de rechtbank € 50 van zaaknummer 23/7267 overboeken naar zaaknummer 23/7334. Hetgeen meer is betaald dan € 100 voor deze veertig zaken zal worden terugbetaald aan belanghebbende.
4. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. Bij de beoordeling van dat verzoek gaat de rechtbank uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek.
5. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 10 maart 2022. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is exact zes maanden langer dan 24 maanden. De redelijke termijn is dus met een halfjaar overschreden. Dit betekent dat recht bestaat op een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar dateert van 11 november 2022. De bezwaarfase heeft dus twee maanden langer dan zes maanden geduurd. De heffingsambtenaar moet daarom 2/6 x € 500 = € 167 vergoeden, de Staat het restant van € 333.
6. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen ter zake van de appartementen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.467,25. Daarbij rekent de rechtbank 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,75 vanwege meer dan vier samenhangende lichte (eenvoudige) zaken omdat het uiteindelijk alleen om de objectafbakening ging, partijen het hierover eens zijn en geen andere relevante gronden zijn ingediend, en voor het verzoek om immateriële schadevergoeding 1 punt met een waarde van € 875 en een factor van 0,25. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
7. Op grond van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm zijn de daarin genoemde wijzigingen met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade op deze zaak nog niet van toepassing. De rechtbank merkt echter op dat uitbetaling van de in deze procedure toegekende bedragen op de bankrekening van belanghebbende moet plaatsvinden, ongeacht of de belanghebbende in een (doorlopende) machtiging met zijn gemachtigde heeft afgesproken dat de gemachtigde is gerechtigd tot bepaalde vergoedingen.
Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek met betrekking tot [adres] (trafo cat b) (zaaknr. 23/7334);
- stelt de heffingsambtenaar in de gelegenheid binnen vier weken nader schriftelijk te onderbouwen dat de WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting voor dit object terecht aan belanghebbende zijn opgelegd;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de desbetreffende WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 167;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 333;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar € 50 van het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.467,25 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van H. van Huigenbos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.