X (belanghebbende) woont sinds februari 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden op een adres in Nederland. Zijn beide grootvaders waren militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). In september 2018 is zijn vader overleden.
X stelt zich in deze procedure op het standpunt dat gemeentelijke aanslagen (rioolheffing en afvalstoffenheffing) ten onrechte zijn opgelegd, omdat hij geen ingezetene is, maar staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië.
Hof Den Bosch verwerpt dit betoog. De onderhavige heffingen zijn niet afhankelijk van de vraag of iemand ingezetene is, maar of iemand gebruiker is van de onroerende zaak. Gelet hierop zijn de aanslagen terecht aan X opgelegd.
Ook overigens is het hoger beroep ongegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 mei 2022, nummers BRE20/6565 tot en met 20/6568 en 20/10349 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, hierna: de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aanslagen riool- en afvalstoffenbelasting en GFT- en restafval opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn neef [neef], en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende woont sinds februari 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden aan de [adres] in [woonplaats] . Zijn beide grootvaders waren militair van het Nederlands Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (hierna: KNIL). In september 2018 is zijn vader overleden.
2.2. De heffingsambtenaar heeft de volgende aanslagen opgelegd:
Hofnummer
Aanslag
Jaar/periode
Aanslagnummer
Dagtekening
22/01265
Riool- en afvalstoffen
2020
[aanslagnummer 1]
31-01-2020
22/01266
Riool- en afvalstoffen
2019
[aanslagnummer 2]
31-01-2019
22/01267
Afval GFT en rest
10/11/12 2019
[aanslagnummer 3]
31-01-2020
22/01268
Afval rest
5 2019
[aanslagnummer 4]
31-07-2019
22/01269
Afval
5/6 2020
[aanslagnummer 5]
31-07-2020
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat hij geen ingezetene is, maar staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië.
4.2. Het hof verwerpt dit betoog. De onderhavige heffingen zijn niet afhankelijk van de vraag of iemand ingezetene is, maar of iemand gebruiker is van de onroerende zaak. Vaststaat dat belanghebbende gebruiker is van de woning [adres] in [woonplaats] . De aanslagen zijn dan ook terecht opgelegd aan belanghebbende.
4.3. Voorzover belanghebbende betoogt dat op grond van andere regelingen, zoals bijvoorbeeld het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen, de Nederlandse Staat verantwoordelijk is voor het voldoen van de onderhavige heffingen, kan dat de rechtmatigheid van de aanslagen niet aantasten en geen onderwerp van dit geschil zijn. Het hof wijst overigens op uitspraken van het Hof Amsterdam en Hof Arnhem-Leeuwarden waarin vergelijkbare stellingen zijn verworpen. De tegen deze uitspraken ingestelde cassatieberoepen zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie, niet-ontvankelijk verklaard.
Tussenconclusie
4.4. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart het hoger beroep ongegrond;
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.