Direct naar content gaan

Samenvatting

Erflaatster is overleden op 4 januari 2014. Op die datum is rente, in het kader van de eigenwoningschuld, voor het gehele jaar vooruitbetaald. Belanghebbenden, de erfgenamen van erflaatster, zijn van mening dat de vooruitbetaalde rente geheel aftrekbaar is in 2014. De Inspecteur heeft de aftrekbare eigenwoningrente gecorrigeerd voor 361/365 deel. Dat achtte Rechtbank Zeeland-West-Brabant onterecht. Hof Den Bosch heeft in hoger beroep echter geoordeeld dat de rente voor zover deze is vooruitbetaald voor de periode vanaf 5 januari 2014, niet aftrekbaar is als eigenwoningrente omdat de schuld toen geen eigenwoningschuld meer was in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001.

De erfgenamen hebben cassatieberoep ingesteld. Het tweede middel betoogt dat het Hof ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de systematiek die volgt uit artikel 3.120, lid 3 en 4, Wet IB 2001. Deze bepalingen zijn ontleend aan artikel 38, lid 6, Wet IB 1964, met welke bepaling werd beoogd oneigenlijk gebruik te voorkomen door aftrek van over een lange periode vooruitbetaalde rente te temporiseren. Volgens de Hoge Raad is er geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de wetgever heeft beoogd in geval van overlijden artikel 3.120, lid 4, laatste volzin, Wet IB 2001 buiten toepassing te laten om de enkele reden dat de overledene rente heeft vooruitbetaald voor een kortere termijn dan de termijn die is vermeld in artikel 3.120, lid 3, Wet IB 2001. Niet voorstelbaar is dat de wetgever over een langere periode vooruitbetaalde rente bij overlijden wel alsnog in aftrek zou willen toelaten, en over een kortere periode betaalde rente niet. Een redelijke wetstoepassing brengt daarom mee dat de door erflaatster vooruitbetaalde rente in één bedrag bij erflaatster in aanmerking wordt genomen, aangezien de desbetreffende woning en schuld tot het moment van haar overlijden voor haar een eigen woning en een eigenwoningschuld vormden. Gelet op het voorgaande is het cassatieberoep gegrond. Het eerste middel behoeft geen behandeling en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Anders: Conclusie A-G Niessen (NLF 2020/1627, met noot van Van den Berg).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
29 januari 2021
Rolnummer
19/04782
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:126
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2021/0303
Aflevering
11 februari 2021
Judoreg
NFB4106
bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=4,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina