Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van X (belanghebbende) in een WOZ-zaak ongegrond verklaard. Zij heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van € 500 en tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 418,50.

Hof Amsterdam verwerpt de stelling van X dat de Heffingsambtenaar zijn verplichting uit hoofde van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden. Volgens het Hof is in beroep de procesorde niet geschonden en is geen sprake van gebrekkigheden die X er redelijkerwijs toe konden nopen om beroep in te stellen.

Het hoger beroep van X is op één punt gegrond. Aangezien het verzoek van X om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de fase van beroep voldoet aan de voorwaarden genoemd in rechtsoverweging 7.1.2 van het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 (22/00849, ECLI:NL:HR:2024:567, NLF 2024/1356, met noot van Berns) wordt de Heffingsambtenaar opgedragen aan X het voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht, terug te betalen.

Het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar inzake de (hoogte van de) immateriële schadevergoeding slaagt ook. Volgens het Hof zou het vergoeden van de (veronderstelde) psychische schade van X naar het tarief van € 500 per half jaar leiden tot een evident ongerechtvaardigde overcompensatie. Een schadevergoeding van € 50 per half jaar acht het Hof redelijk.

Verder is de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te hoog ten aanzien van de wegingsfactor.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
4 juli 2024
Rolnummer
23/859
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2517
NLF-nummer
NLF 2024/2268
Aflevering
8 oktober 2024

Naar de bovenkant van de pagina