Geen verdere vermindering beschikking aansprakelijkstelling (1)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 augustus 2024
Samenvatting
De Ontvanger heeft X (belanghebbende) bij beschikking aansprakelijk gesteld tot een bedrag van na bezwaar € 447.274 voor een ten name van een vof opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2015. X en Y, voormalig echtgenoten, zijn sinds 16 juni 2003 vennoten de vof.
X slaagt er niet in om zich te disculperen. De vof, en daarmee X als vennoot van de vof, was er van op de hoogte, althans had dat kunnen en moeten zijn, dat er geen uitstel van betaling werd gegeven en dat de naheffingsaanslag loonheffingen moest worden voldaan binnen de daarvoor gestelde termijn. De Ontvanger mocht X daarom aansprakelijk stellen voor de belastingschuld van de vof, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De vof heeft volgens de Rechtbank niet de vereiste aangiften gedaan en dit is (mede) aan X te wijten, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. X heeft niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag loonheffingen en daarmee de beschikking aansprakelijkstelling verder moet worden verminderd dan al door de Inspecteur is gedaan.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. A.H.G.M. Blomen),
en
de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 6 september 2019.
1.1. De ontvanger heeft aan belanghebbende een beschikking tot aansprakelijkstelling van € 659.002 voor een ten name van [V.O.F.] opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 mei 2015 vastgesteld (de beschikking tot aansprakelijkstelling).
1.2. De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en het bedrag van de beschikking tot aansprakelijkstelling verminderd tot € 447.274 omdat er volgens de ontvanger geen onderbouwing aanwezig is voor de naheffing van loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.
1.3. De ontvanger heeft bij gelijktijdige beschikking met de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend voor de bezwaarfase van € 508.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024, samen met de zaken van [naam 1] (zaaknummer 19/4929) en [V.O.F.] (zaaknummer 19/4718), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , die ook namens [V.O.F.] aanwezig was, en namens de ontvanger [naam 2] , ter bijstand vergezeld van mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. [naam 5] . Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de ontvanger de beschikking tot aansprakelijkstelling, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank is van oordeel de beschikking tot aansprakelijkstelling, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende en [naam 1] , voormalig echtgenoten, zijn sinds 16 juni 2003 vennoten van de vennootschap onder firma met de handelsnaam [V.O.F.] .
3.1. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) heeft, onder leiding van het Openbaar Ministerie, een strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘ [naam onderzoek] ’ ingesteld naar [naam 1] . Het onderzoek richt zich op uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ zijn (onder meer) verschillende (vermoedelijke) werknemers van de vof gehoord. Daarnaast is er op 9 juli 2015 een doorzoeking gedaan in het restaurant, in de woning boven het restaurant en in de woning van belanghebbende en [naam 1] . Ook heeft de ISZW door middel van een cameraobservatie in de periode 11 mei 2015 tot en met 15 juni 2015 een overzicht gemaakt van de aan- en afwezigheid van werkzame personen in het restaurant. Van het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ is een analyserapportage opgesteld met dagtekening 5 augustus 2015.
3.2. Naar aanleiding van een signaal van de ISZW heeft de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur) bij de vof een onderzoek gedaan naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2015. De inspecteur is via een verzoek op basis van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het bezit gekomen van de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’. De inspecteur heeft deze gegevens gebruikt bij zijn onderzoek. Van het fiscale onderzoek is een controlerapport opgemaakt met dagtekening 1 november 2016.
3.3. In het controlerapport staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
En:
En:
En:
4 |
B-02-03-002 |
13,2 |
5 |
B-02-03-003 |
13,3 |
2015 |
totaal uren |
totaal loon |
aantal weken |
uren p/week |
|
1 |
C-04-07-001 29 juni t/m 5 juli 2015 10 werknemers |
334,5 |
€ 2.155,75 |
1 |
334 |
2 |
C-07-02-001 maart april 2015 |
4.594,5 |
30.683,00 |
9 |
510 |
3 |
B-02-01-001 febr. maart 2015 |
898,0 |
€ 5.792,00 |
2 |
449 |
Totaal |
5.827 |
€ 38.630,75 |
12 |
485 |
2013 en 2014 |
|||||
4 |
B-02-03-002 week 3 t/m 22 2014 excl week 6,7 en 19 t/m 21 |
7.841,0 |
€ 49.396,00 |
15 |
522 |
5 |
B-02-03-003 week 23 t/m 52 2013 excl 24,27t/m32,39, 40 , 42 Week 1 t/m 7 2014 excl. 3 en 5. 4 pak geen datum |
14.912,00 |
93.723,75 |
29 |
514 |
6 |
B-02-03-003-030 geen data |
7.118,50 |
44.484,50 |
||
7 |
B-02-03-003-031 geen data |
3.448,50 |
21.406,50 |
||
8 |
B-02-03-003-032 geen data |
7.793,0 |
52.161,00 |
||
Totaal |
41.113 |
€ 261.171,75 |
Berekend |
Loonadministratie |
Verschil |
||||
uren |
loon |
uren |
loon netto |
uren |
loon netto |
|
2012 |
26.000 |
€ 165.100 |
4.240 |
€ 33.069 |
21.760 |
€ 132.031 |
2013 |
26.000 |
€ 165.100 |
2.734 |
€ 22.858 |
23.266 |
€ 142.242 |
2014 |
26.000 |
€ 165.100 |
2.108 |
€ 18.681 |
23.892 |
€ 146.419 |
t/m mei 2015 |
10.508 |
€ 69.670 |
828 |
€ 8.436 |
9.680 |
€ 61.234 |
88.508,33 |
€ 564.970 |
9.910 |
€ 83.044 |
78.598 |
€ 481.926 |
En:
En:
En:
En:
Totaal |
Aangegeven |
Naheffing |
|
AWF |
5.004 |
420 |
4.584 |
Sectorfonds |
23.286 |
1.163 |
22.123 |
WAO |
13.686 |
1.159 |
12.527 |
WGA/WHK |
1.383 |
112 |
1.271 |
ZVW |
22.815 |
1.937 |
20.878 |
LB |
129.317 |
2.167 |
127.150 |
Totaal |
188.533 |
2014
Totaal |
Aangegeven |
Naheffing |
|
AWF |
6.099 |
407 |
5.692 |
Sectorfonds |
24.592 |
1.169 |
23.423 |
WAO |
15.460 |
1.036 |
14.424 |
WGA/WHK |
3.515 |
232 |
3.283 |
ZVW |
21.274 |
1.429 |
19.845 |
LB |
118.544 |
422 |
118.122 |
Totaal |
184.789 |
Totaal |
Aangegeven |
Naheffing |
|
AWF |
2.467 |
170 |
2.297 |
Sectorfonds |
6.938 |
216 |
6.722 |
WAO |
6.854 |
478 |
6.376 |
WGA/WHK |
1.739 |
118 |
1.621 |
ZVW |
8.285 |
579 |
7.706 |
LB |
49.409 |
179 |
49.230 |
Totaal |
73.952 |
3.4. De inspecteur heeft – conform zijn bevindingen in het controlerapport – met dagtekening 25 april 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen aan de vof opgelegd naar een te betalen bedrag van in totaal € 659.002. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 80.544 belastingrente aan de vof in rekening gebracht.
3.5. Kaya advocaten heeft naar aanleiding van een bericht van belanghebbende op 1 juni 2017 haar als volgt geïnformeerd:
3.6. De voormalig adviseur van de vof, [naam 7] , heeft vervolgens een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag loonheffingen ingediend. Het bezwaar is door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2017 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
3.7. De voormalig gemachtigde heeft de ontvanger om uitstel van betaling van de naheffingsaanslag loonheffingen en de bijbehorende beschikking belastingrente verzocht. Het verzoek is bij beschikking van 30 augustus 2017 door de ontvanger afgewezen. De afwijzing is ook verzonden naar de vof. De naheffingsaanslag loonheffingen is vervolgens onbetaald gebleven.
3.8. De ontvanger heeft met dagtekening 18 september 2017 ten aanzien van de vennoten van de vof een beschikking op basis van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990 (de IW) genomen waarin zij aansprakelijk worden gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag loonheffingen (zie onder 1.1.).
Motivering
Beschikking tot aansprakelijkstelling
Is de vof in gebreke met betaling van de belastingschuld?
4. De ontvanger kan een vennoot van een vof hoofdelijk aansprakelijk stellen als de vof in gebreke is met de betaling van de belastingschuld. Een lichaam is in gebreke op het moment dat hij de belastingschuld niet heeft betaald en de betalingstermijn is verstreken.Tussen partijen is niet in geschil dat de vof op 18 september 2017, de datum waarop de beschikking tot aansprakelijkstelling aan belanghebbende is gegeven, in gebreke was met de betaling van de naheffingsaanslag loonheffingen. De ontvanger heeft belanghebbende dus in beginsel terecht aansprakelijk gesteld voor de loonbelastingschuld van de vof.
Disculpatie
5. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om te bewijzen dat het niet aan haar te wijten is dat de belasting niet is voldaan (disculpatie).
5.1. Belanghebbende heeft in dat kader – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de vof zich heeft laten bijstaan door een adviseur en een advocaat en dat de gemachtigden destijds hebben verzuimd om tijdig bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag loonheffingen. Door dit verzuim is de naheffingsaanslag loonheffingen onherroepelijk komen vast te staan en is er ook geen uitstel van betaling verleend. Volgens belanghebbende is zij daar destijds niet (tijdig) van op de hoogte gesteld en werd haar voorgehouden dat er nog genoeg mogelijkheden waren om de hoogte van de naheffingsaanslag te betwisten. Zij wijst daarbij op de e-mail van 1 juni 2017 van Kaya advocaten (zie 3.5).
5.2. De rechtbank is van oordeel – los van de vraag of de voormalig gemachtigden van belanghebbende een verwijt treft – dat belanghebbende als vennoot ervoor verantwoordelijk was en is dat de vof de aan haar opgelegde aanslagen tijdig betaalt en dat belanghebbende hiervoor ook het risico draagt. Belanghebbende kan zich dus niet disculperen door te wijzen op het zich in dit geval eventueel voorgedane verzuim van de gemachtigden van de vof met betrekking tot het aanwenden van rechtsmiddelen en het daaruit voortvloeiende gemis van uitstel van betaling. De rechtbank leidt uit de overgelegde e-mail of andere stukken ook niet af dat belanghebbende ervan mocht uitgaan dat de naheffingsaanslag (nog) niet hoefde te worden betaald. Kennelijk was de vof al aangemaand om te betalen. In de e-mail wordt niets geschreven over uitstel daarvan, maar wordt alleen ingegaan op de mogelijkheden tot betwisting van de hoogte van de naheffingsaanslag. Daarbij komt dat de ontvanger de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling dat vervolgens is gedaan niet alleen heeft verzonden aan de gemachtigde van de vof, maar ook aan de vof zelf. De vof, en daarmee belanghebbende als vennoot van de vof, was er dus in elk geval vanaf dat moment van op de hoogte, althans had dat kunnen en moeten zijn, dat er geen uitstel van betaling werd gegeven en de naheffingsaanslag loonheffingen moest worden voldaan binnen de daarvoor gestelde termijn.
5.3. Het voorgaande betekent dat belanghebbende er niet in is geslaagd om zich te disculperen. De ontvanger mocht belanghebbende daarom aansprakelijk stellen voor de belastingschuld van de vof. De rechtbank zal hierna ingaan op de hoogte van de aansprakelijkstelling.
Hoogte van de naheffingsaanslag loonheffingen
6. In het kader van de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van een ander, kan de aansprakelijkgestelde in bezwaar en beroep tegen die aansprakelijkstelling de hoogte van de onderliggende belastingaanslag aan de orde stellen. Belanghebbende kan daarbij feiten en omstandigheden naar voren brengen waar de rechter zich niet eerder over heeft uitgelaten.
6.1. Belanghebbende betwist in dat kader dat de naheffingsaanslag loonheffingen terecht aan de vof is opgelegd. Volgens belanghebbende zijn de aangiften loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de naheffingsperiode naar de juiste bedragen ingediend en zijn de vereiste aangiften dus gedaan.
6.2. Voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2015 stelt de ontvanger dat de vof niet de vereiste aangiften loonheffingen heeft gedaan omdat volgens hem de vof aan werknemers meer loon heeft uitbetaald, dan in haar aangiften loonheffingen is aangegeven en op aangifte is afgedragen. Er is daarom een dusdanig bedrag aan belasting niet afgedragen dat, aldus de ontvanger, op grond van artikel 27e van de AWR de bewijslast moet worden verzwaard. In dat geval dient de vof, en in dit geval belanghebbende, overtuigend aan te tonen dat de naheffingsaanslag loonheffingen niet naar het juiste bedrag is vastgesteld.
6.3. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de onderhavige tijdvakken geen informatiebeschikking heeft genomen. Verzwaring van de bewijslast is dan alleen aan de orde als de inspecteur, en in dit geval in zijn plaats de ontvanger, aannemelijk maakt dat aan belanghebbende te wijten is dat door de vof de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Deze toets moet voor ieder tijdvak afzonderlijk worden aangelegd. Beoordeeld moet worden of het niet aangegeven bedrag aan belasting in verhouding tot het over ieder tijdvak afzonderlijk verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk is en of de vof zich daarvan bewust was of zich daarvan bewust moest zijn.
6.4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan zal de ontvanger aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken die deze conclusie rechtvaardigen. Onderdeel van zulke feiten en omstandigheden kan zijn dat de loonadministratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de vaststelling van de verschuldigde loonheffingen.
6.5. In dat kader stelt de ontvanger zich, onder verwijzing naar de bevindingen uit het boekenonderzoek (zie 3.2. en 3.3.), op het standpunt dat de vof gebruik heeft gemaakt van betaalde werknemers die niet in de financiële administratie zijn opgenomen en dat de werknemers die wel in de financiële administratie zijn opgenomen meer uren hebben gewerkt dan opgegeven in de administratie. De loonadministratie van de vof vertoont daarom ernstige gebreken, aldus de ontvanger. De ontvanger heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verschillende bewijsmiddelen overgelegd, waaronder:
- notitieblaadjes en kladblaadjes met daarop vermeld uren, en/of een naam, en/of een datum, en/of loon (de urenbriefjes),
- een rooster,
- verklaringen van onder meer werknemers, [naam 1] en [naam 9] , de eigenaar van het administratiekantoor [naam 7] ,
- e-mailverkeer van de vof en het administratiekantoor [naam 7] ,
- de bedrijfsadministratie van de vof, en
- een verslag van bevindingen van de cameraobservatie over de periode 11 mei 2015 tot en met 15 juli 2015.
6.6. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat de door de vof gevoerde loonadministratie gebreken vertoont. De rechtbank acht aannemelijk dat de urenbriefjes de feitelijk gewerkte uren van werknemers van de vof weergeven. Uit verschillende verklaringen van deze personen komt namelijk duidelijk naar voren dat zij en/of [naam 1] de feitelijk per week gewerkte uren noteerden op een notitieblaadje en dat op basis van deze genoteerde uren het salaris contant aan de werkers werd uitbetaald. De stelling van belanghebbende dat de urenbriefjes slechts aantekeningen van [naam 1] betreffen, is niet onderbouwd en acht de rechtbank overigens ook niet geloofwaardig. Uit de verklaringen van [naam 1] en van [naam 9] komt naar voren dat belanghebbende de door de werknemers gewerkte uren per e-mail aan het administratiekantoor doorgaf. Het administratiekantoor verzorgde op basis daarvan de loonadministratie en de aangiften loonheffingen. Uit een vergelijking tussen de uren die per e-mail aan het administratiekantoor zijn doorgegeven en de uren vermeld op de gedateerde urenbriefjes komt naar voren dat er in een groot aantal gevallen minder uren aan het administratiekantoor zijn doorgegeven dan de uren die staan vermeld op deze urenbriefjes. Verder zijn van sommige werkers in het geheel geen uren doorgegeven. De rechtbank acht aannemelijk dat ook die personen werknemers betroffen ten aanzien waarvan loonheffingen dienden te worden ingehouden, aangezien de feitelijke werkwijze gelijk was en mede op basis van de getuigenverklaringen aannemelijk is dat [naam 1] als feitelijk leidinggever binnen de vof ook gezag over het werk van deze personen uitoefende. Dat zij als oproepkracht werkten, maakt niet dat zij geen werknemer waren.
6.7. Aangezien de rechtbank aannemelijk acht dat de urenbriefjes de feitelijk gewerkte uren van de werknemers weergeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de uren die zijn vermeld in de namens de vof aan het administratiekantoor verzonden e-mail voor een groot deel niet kloppen en dat ten aanzien van sommige werkers helemaal geen uren zijn opgegeven. De rechtbank acht aannemelijk dat de loonsom die betaald werd aan werkers hoger was dan wat daarover in de administratie werd vastgelegd voor fiscale doeleinden. Dientengevolge zijn ook de op basis van deze e-mails opgemaakte loonstroken en de daarop gebaseerde aangiften loonheffingen ten dele onjuist, doordat de aan de werkzame personen betaalde lonen niet (volledig) zijn verantwoord in de stukken van de loonadministratie.
6.8. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat aan de loonadministratie van de vof gebreken kleven, omdat de betaalde lonen niet (volledig) zijn verantwoord in de stukken van de loonadministratie. Gelet op de overgelegde bewijsstukken is de ontvanger in zijn bewijslast geslaagd aannemelijk te maken dat die conclusie geldt voor ieder van de naheffingstijdvakken in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2015.
6.9. De rechtbank acht de gebreken en tekortkomingen verder van zodanige aard en omvang dat zij tot de conclusie leiden dat de door de vof gevoerde loonadministratie niet kan dienen als grondslag voor de berekening van de over de lonen verschuldigde loonheffingen. Bij dit oordeel brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de ontvanger ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de hoogte van de lonen en daarmee de daaruit voortvloeiende verschuldigde loonheffingen, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom de loonkosten en dus de verschuldigde loonheffingen lager zijn geweest.
6.10. De ontvanger heeft verwezen naar de schatting van de inspecteur van de totale loonkosten over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2015. De schatting van de inspecteur bestaat uit een berekening van het gemiddelde aantal arbeidsuren per week en het gemiddelde netto uurloon op basis van de aangetroffen urenbriefjes. De inspecteur heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat ook de ongedateerde urenbriefjes meegenomen dienen te worden, omdat ook deze zien op tijdvakken gelegen in de in geschil zijnde periode. De berekening heeft de inspecteur geëxtrapoleerd naar de perioden waarover geen urenbriefjes zijn aangetroffen. De inspecteur heeft verder op basis van de aanwezige gegevens een inschatting gemaakt van de toepasselijke loonbelastingtarieven. Daardoor is een deel van de uren tegen het normale tarief belast (indien de loonbetalingen zijn te relateren aan identificeerbare personen) en een deel tegen het anoniementarief (indien onvoldoende informatie beschikbaar is). De inspecteur heeft de totale loonkosten vervolgens gebruteerd. Op de totaal berekende loonheffingen heeft de inspecteur de reeds aangegeven en afgedragen loonheffingen in mindering gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger door verwijzing naar de schatting van de inspecteur, de hoogte van de gewerkte uren, de hoogte van de lonen, en de daarover verschuldigde loonheffingen voldoende gemotiveerd.
6.11. Met hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat en waarom de loonkosten en de verschuldigde loonheffingen lager zijn dan door de inspecteur berekend. De stelling van belanghebbende dat het restaurant beschikt over een beperkte capaciteit en dat er daarom redelijkerwijs niet zo veel werknemers in het restaurant aanwezig kunnen zijn als op basis van de urenbriefjes is berekend, komt de rechtbank, zonder verdere onderbouwing van die stelling, niet aannemelijk voor. Integendeel, de bevindingen van de cameraobservatie en het bij de doorzoeking aangetroffen rooster ondersteunen juist de berekening van het gemiddelde aantal arbeidsuren per week. Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur bij de berekening van de loonheffingen terecht gedeeltelijk het anoniementarief tot uitgangspunt heeft genomen. Belanghebbende heeft immers niet voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 26b van de Wet LB 1964. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat van een lager netto uurloon moet worden uitgegaan.
6.12. Gelet op voorgaande volgt de rechtbank de schatting van de inspecteur van de lonen en de daarover verschuldigde loonheffingen, waarnaar de ontvanger verwijst.
6.13. Verder is de rechtbank van oordeel dat de niet aangegeven bedragen in verhouding tot het verschuldigde bedrag aan af te dragen belasting voor elk tijdvak afzonderlijk zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Immers gaat het om een terugkerend werkpatroon zonder al te veel schommelingen in de openingstijden en omzet van het restaurant. De vof moet zich daar bovendien ten tijde van het doen van de aangiften bewust van zijn geweest. De rechtbank overweegt in dat verband dat de bewustheid van [naam 1] , als vennoot en daarmee bestuurder van de vof, in dit geval aan de vof moet worden toegerekend. Gelet op de verklaring van [naam 1] dat hij alles regelt met betrekking tot de uren en de verklaringen van de werknemers die dat ondersteunen, acht de rechtbank aannemelijk dat [naam 1] zich ervan bewust was, dan wel moest zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden aangegeven, ingehouden en afgedragen als de aangiften op de loonadministratie werden gebaseerd.
6.14. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vof niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e van de AWR, is ook vereist dat het aan de aansprakelijkgestelde is te wijten dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Belanghebbende verzorgde de boekhouding van de vof en de e-mails waarmee de gewerkte uren aan het administratiekantoor werden doorgegeven. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de werknemers dat belanghebbende soms in het restaurant aanwezig was en de administratie uit het restaurant meenam. Verder zijn de urenbriefjes onder meer ook in de woning van belanghebbende en [naam 1] aangetroffen. De rechtbank betrekt daarbij ook in de beschouwing dat het restaurant in de naheffingsperiode zeven dagen per week open was en ruime openingstijden hanteerde waarvoor de nodige bezetting vereist was. De rechtbank acht het dan ook niet geloofwaardig dat belanghebbende, zoals zij stelt, alleen deed wat [naam 1] haar opdroeg en in het geheel niet wist dat de gewerkte loongegevens die zij doorgaf aan het administratiekantoor niet (volledig) overeenstemden met de werkelijke loongegevens. Integendeel, de rechtbank acht het gelet op het voorgaande juist aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was, dan wel moest zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven als de aangiften op de loonadministratie werden gebaseerd gelet op haar rol als vennoot in de vof, haar betrokkenheid bij de administratie daarvan en haar bekendheid met de activiteiten van de vof. Dat betekent dat de bewijsregel van artikel 27e van de AWR in dit geval kan worden toegepast en dat op belanghebbende, voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2015, de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de aan de vof opgelegde naheffingsaanslag onjuist is (de omkering en verzwaring van de bewijslast).
6.15. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de naheffingsaanslag niet naar willekeur vastgesteld mag worden, maar moet berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op de ontvanger de taak de schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de ontvanger daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, en in dit geval in haar plaats belanghebbende, voor zover zij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
6.16. Gelet op hetgeen is overwogen in 6.9 tot en met 6.11 is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft zij niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Daarmee heeft belanghebbende dus ook niet overtuigend aangetoond dat het bedrag van de beschikking tot aansprakelijkstelling verder moet worden verminderd dan tot € 447.274.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking tot aansprakelijkstelling, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, en mr. S.A.J Bastiaansen en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 26 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.