Deze zaak gaat over de toepassing van de voormalige premiekorting oudere werknemer in het geval van opvolgende kwalificerende dienstbetrekkingen van een werknemer bij dezelfde werkgever.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld, in de kern, dat (i) artikel 47 Wfsv op zichzelf geen beperkingen stelt aan het aantal keer dat voor dezelfde werknemer premiekorting kan worden toegepast, en dat (ii) de regels in artikel 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv geen toepassing vinden in een geval als dit waarin de werkgever bij de eerdere kwalificerende dienstbetrekking geen premiekorting heeft toegepast.
De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld maar volgens A-G Pauwels is dat ongegrond. Hij verwijst naar zijn gemeenschappelijke bijlage, ECLI:NL:PHR:2024:1179, bij onder meer deze conclusie.
De uitleg door het Hof van artikel 47 Wfsv is juist. Voor zover ook wordt opgekomen tegen de uitleg van art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv, kan het niet tot cassatie leiden. Die uitleg is namelijk juist voor zover zij inhoudt dat die bepalingen geen toepassing vinden indien bij een eerdere kwalificerende dienstbetrekking de premiekorting niet daadwerkelijk door de werkgever is toegepast.
BRON
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/02122
Datum 25 oktober 2024
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Loonheffingen 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017
Nr. Gerechtshof 21/01824
Nr. Rechtbank 20/5138
CONCLUSIE
M.R.T. Pauwels
In de zaak van
de staatssecretaris van Financiën (Staatssecretaris)
tegen
X bv (belanghebbende)
1. Inleiding
1.1. Deze zaak gaat over de toepassing van de voormalige premiekorting oudere werknemer in het geval van opvolgende kwalificerende dienstbetrekkingen van een werknemer bij dezelfde werkgever. Bij deze conclusie hoort een gemeenschappelijke bijlage (de Bijlage).
1.2. Het Hof heeft geoordeeld, in de kern, dat (i) art. 47 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) op zichzelf geen beperkingen stelt aan het aantal keer dat voor dezelfde werknemer premiekorting kan worden toegepast, en dat (ii) de regels in art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv geen toepassing vinden in een geval als dit waarin de werkgever bij de eerdere kwalificerende dienstbetrekking geen premiekorting heeft toegepast.
1.3. De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
1.4. De Bijlage behandelt de kwestie waarop het middel betrekking heeft. Uit de Bijlage volgt dat het middel – ook als het ruim wordt opgevat – faalt.
1.5. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris is naar mijn mening ongegrond .
2. De feiten en het geding in feitelijke instanties
Vooraf
2.1. Normaliter neem ik aan het begin van een conclusie (onder meer) een zakelijke weergave van de feiten, het bestreden oordeel van de feitenrechter, het procesverloop in cassatie en de inhoud van het cassatieberoep op. De opbouw van de conclusie is in dit geval anders. De uitspraak van het Hof bevat (veel) feitelijke gegevens over de betrokken werknemers, maar die gegevens zijn voor de beoordeling van het geschil in cassatie niet direct relevant, gelet op de kwestie die het middel aan de orde stelt. Verder bevat de Bijlage al informatie over de zaak, waaronder over het oordeel van de feitenrechters en de inhoud van het middel. Ik doe het in dit geval daarom anders en korter.
2.3. Daarbij speelt de in de Bijlage (punt 1.4) bedoelde overkoepelende vraag. De Rechtbank heeft die vraag in het voordeel van belanghebbende beantwoord; de overwegingen daartoe zijn vermeld in Bijlage, punt 4.2. Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard. De belangrijkste overwegingen daartoe zijn vermeld in Bijlage, punt 4.1.
Het geding in cassatie
2.4. De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft gemeld geen conclusie van repliek in te dienen.
Het middel
2.5. Het middel heeft betrekking op het oordeel van het Hof over de overkoepelende vraag.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Ik begrijp het middel zo dat het alleen opkomt tegen de uitleg door het Hof van art. 47 Wfsv (Bijlage, punt 5.38-5.41). Het middel faalt, omdat ’s Hofs uitleg juist is; zie Bijlage, punt 1.5 en 5.9-5.37.
3.2. Ook als het middel ruimer moet worden begrepen, namelijk dat het ook opkomt tegen ’s Hofs uitleg van art. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv, kan het niet tot cassatie leiden. Die uitleg is namelijk juist voor zover zij inhoudt dat die bepalingen geen toepassing vinden indien bij een eerdere kwalificerende dienstbetrekking de premiekorting niet daadwerkelijk door de werkgever is toegepast. Zie Bijlage, punt 1.6 en 5.44-5.71.
4. Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren.