Uitspraak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019 is het belastbaar inkomen uit werk en woning bepaald op € 41.917. Bij het opleggen van de aanslag Zvw 2019 is het bijdrage-inkomen eveneens vastgesteld op € 41.917.
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag IB/PVV 2019 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.627. De aanslag Zvw 2019 is overeenkomstig verminderd naar een bijdrage-inkomen van € 40.627.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Partijen zijn op 10 september 2024 middels een digitaal bericht uitgenodigd voor de zitting op 21 november 2024 om 10.30 uur. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat belanghebbende op 10 september 2024 om 9.47 digitaal een notificatie heeft ontvangen van deze uitnodiging.
1.5. Belanghebbende heeft op 11 november 2024 een nader stuk ingediend.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen.
1.7. Zoals volgt uit 1.4 is de uitnodiging voor de zitting op 10 september 2024 digitaal aan belanghebbende uitgereikt onder vermelding van dag, tijdstip en plaats. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan belanghebbende is verzonden en door hem is ontvangen, heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek ter zitting doorgang te laten vinden.
Feiten
2. Belanghebbende heeft sinds 17 april 2000 een onderneming ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De handelsnaam van de onderneming is [handelsnaam] . De rechtsvorm van de onderneming is een eenmanszaak.
2.1. De activiteiten bestaan uit de levering van belegde broodjes aan tankstations en bedrijven. Belanghebbende maakt daarbij gebruik van een bestelauto (de auto).
2.2. In de aangifte IB/PVV en Zvw 2019 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 4.422 als autokosten ten laste van de winst gebracht, bestaande uit:
Bijtelling privégebruik auto -€ 8.228
Totale kosten€ 12.650 +/+
Autokosten € 4.422
De aanslagen zijn overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.
2.3. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 30 januari 2023 – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
‘Na eigen berekening en controle van de aangifte 2019 heb ik een aantal foutieve aftrekposten van kosten welke mijn accountant heeft toegepast ontdekt.
1:
De autokosten over 2019 zijn
12.650 euro
In de aangifte is maar 4.422 euro toegepast’
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en Zvw 2019 niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
4. Op grond van artikel 3.20, lid 1, laatste volzin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt een auto geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Dit betekent dat belanghebbende dit overtuigend moet aantonen.
4.1. Belanghebbende stelt dat hij in het bezit is van een administratie van al zijn zakelijke bezoekadressen in het jaar 2019. Belanghebbende stelt dat al deze bezoekadressen gestaafd worden door de facturen aan zijn afnemers. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij in bezit is van 365 dagstaten van alle zakelijke bezoeken. Belanghebbende heeft aangeboden al deze documentatie in kopie aan de rechtbank te verstrekken. Belanghebbende stelt dat hieruit zal blijken dat van privégebruik van de auto geen sprake is.
4.2. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat geen sprake is van privégebruik van de auto. Met het alleen aantonen van de zakelijk gereden kilometers is niet uitgesloten dat belanghebbende ook voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de auto.
4.3. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende al zijn zakelijke ritten met stukken kan onderbouwen. De rechtbank is echter met de inspecteur van oordeel dat dit niet uitsluit dat belanghebbende ook voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de auto. Belanghebbende heeft namelijk niets doen blijken over het totaal aantal met de auto gereden kilometers, waarmee de mogelijkheid open blijft dat dit hoger ligt dan het totaal aantal gereden zakelijke kilometers. Het bewijsaanbod met betrekking tot de gereden zakelijke kilometers kan dus niet leiden tot uitsluitsel dat geen privékilometers zijn gereden en wordt om die reden door de rechtbank gepasseerd. Om uit te sluiten dat privékilometers zijn gereden, zouden de kilometerstanden van de auto bijgehouden moeten zijn, wat echter gesteld noch gebleken is.
4.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat dat de auto in het jaar 2019 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De inspecteur heeft daarom terecht een onttrekking in aanmerking genomen voor het gebruik van de auto voor privédoeleinden.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2019 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.P.A. Brakeboer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 10 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.