Samenvatting
X (belanghebbende) is voormalig registeraccountant en werkte tot zijn 65e bij accountantskantoor Z. Na zijn pensionering heeft X middels zijn bv een aangiftepraktijk geëxploiteerd en daarin onder andere de jaarrekeningen voor de partners van Z en hun levenspartners opgesteld. X beschikt over een Beconnummer. In 2015 heeft X de activiteiten van de bv voortgezet als eenmanszaak. Hierbij is een bedrag van € 30.000 aan de bv betaald voor overname van de activiteiten/klanten (goodwill). Dit bedrag aan goodwill heeft X geactiveerd op de fiscale balans van zijn eenmanszaak en in drie jaar (2015-2017) afgeschreven. De Inspecteur heeft dit met navorderingsaanslagen gecorrigeerd. Voorts zijn huisvestingskosten gecorrigeerd en vergrijpboetes opgelegd.
Tussen partijen is ook in hoger beroep niet in geschil dat de door X opgevoerde werkruimte niet een werkruimte is in de zin van artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001, en dat in elk van de jaren ten onrechte € 2.000 aftrek voor huisvestingskosten in aanmerking is genomen. Hof Amsterdam volgt partijen hierin.
Rechtbank Noord-Holland heeft verder terecht en goed gemotiveerd geoordeeld dat X de van zijn bv verworven goodwill tegen te hoge bedragen heeft afgeschreven dan wel heeft afgewaardeerd. In hoger beroep heeft X over de goodwill ook niets nieuws aangevoerd.
De Inspecteur beschikt voorts over nieuwe feiten die navordering rechtvaardigen, aldus het Hof.
De boetes zijn in overeenstemming met het verwijt dat X wordt gemaakt. Het is onbegrijpelijk en grof onachtzaam dat X zich niet nader heeft georiënteerd. De boetes, zoals gematigd door de Rechtbank in verband met undue delay, zijn passend en geboden.
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 20 december 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.