Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is dga van A (bv). Vanaf 1 april 2011 ontvangt hij van A een levenslange lijfrente-uitkering op grond van een met A op 23 februari 1998 gesloten lijfrenteovereenkomst. De lijfrente-uitkering heeft betrekking op een eerder door A ontvangen ontslagvergoeding die onder toepassing van de stamrechtvrijstelling in A is ingebracht. De Inspecteur heeft in 2011 goedgekeurd dat de lijfrente-uitkering uit praktische overwegingen niet in de loonheffing hoeft te worden betrokken. X heeft de ontvangen lijfrente-uitkering niet aangegeven in zijn aangifte IB/PVV 2015. Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de Inspecteur voor het jaar 2015 de lijfrente-uitkering terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Meer in het bijzonder is in geschil of X voor het onderhavige jaar een beroep kan doen op in rechte te beschermen vertrouwen dat hij de lijfrente-uitkering niet hoeft te verantwoorden in zijn aangifte IB/PVV 2015.

Volgens de Rechtbank is dat niet het geval. De Inspecteur heeft de aangifte terecht gecorrigeerd.

Tegen dit oordeel heeft X hoger beroep ingesteld, maar de uitspraak van de Rechtbank wordt door Hof Den Haag bevestigd.

De Hoge Raad heeft op 24 november 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/02554)

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
25 mei 2022
Rolnummer
21/00821
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:927
NLF-nummer
NLF 2022/1221
Aflevering
23 juni 2022
bwbr0002471&artikel=10,bwbr0002471&artikel=10,bwbr0011353&artikel=3.81,bwbr0011353&artikel=3.81

Naar de bovenkant van de pagina