Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft aan belastingadviseur en executeur-testamentair X (belanghebbende) een vergrijpboete van € 353.526 opgelegd wegens het indienen van een onjuiste overlijdensaangifte IB/PVV 2014 van een overleden cliënt.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat op de Inspecteur de bewijslast rust dat er in het onderhavige geval sprake is van opzet dan wel grove schuld bij X.

Naar het oordeel van de Rechtbank is de Inspecteur niet in zijn bewijslast geslaagd. Hij heeft onvoldoende onderbouwd waarom X als belastingadviseur dan wel als executeur-testamentair had moeten weten dat hij voor de waardering van de aandelen in een moedervennootschap met onroerend goed een onjuiste waarde in de overlijdensaangifte IB/PVV 2014 heeft gehanteerd. X is hierbij uitgegaan van de (te lage) waarde zoals die in de overlijdensaangifte successierecht is gehanteerd.

De stelling van de Inspecteur dat X als ervaren belastingadviseur had moeten weten dat die aandelen voor de heffing van inkomstenbelasting op de waarde in het economische verkeer hadden moeten worden gewaardeerd dan wel dat hij zich deze kennis eigen had moeten maken, acht de Rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door X, niet toereikend om tot het oordeel te komen dat hij had moeten weten dat bij de overlijdensaangifte IB/PVV 2014 een onjuiste waarde werd opgegeven. Dat X jarenlange ervaring had in het besturen van een onroerendgoedvennootschap, waardoor hij op de hoogte was van de waarde en waarderingsaspecten van onroerend goed, en hij in het verleden bij het doen van de aangifte successierecht ter zake van een verwante nalatenschap de waarde van het onroerend goed in overleg met de fiscus heeft afgestemd, maakt dit niet anders. Hiermee is niet aannemelijk geworden dat X ten tijde van het indienen van de overlijdensaangifte wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten dat naar een te laag bedrag aangifte werd gedaan. Daarnaast heeft de Inspecteur omtrent de opzet of grove schuld bij het handelen van X in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair als doen-pleger geen enkele nadere onderbouwing gegeven.

De Rechtbank veegt de boete van tafel. Voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ziet de Rechtbank in dit geval geen aanleiding, aangezien het beroep uitsluitend een vergrijpboete betreft (NLF 2017/0295).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
22 juni 2021
Rolnummer
19/4973
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:9236
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2021/1802
Aflevering
23 september 2021
Judoreg
NFB4551
bwbr0002226&artikel=21&lid=8,bwbr0002226&artikel=21&lid=8,bwbr0002320&artikel=44,bwbr0002320&artikel=44,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67o,bwbr0002320&artikel=67o,bwbr0005537&artikel=5:1,bwbr0005537&artikel=5:1,bwbr0011353&artikel=4.16,bwbr0011353&artikel=4.16

Naar de bovenkant van de pagina