Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak zijn in hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden een naheffingsaanslag BPM en door Rechtbank Nederland toegekende nevenvorderingen in geschil.

Bij de wijze van heffing en betaling van BPM wordt geen onderscheid gemaakt tussen motorrijtuigen die in Nederland zijn geproduceerd of aldaar zijn aangekocht en motorrijtuigen die buiten Nederland zijn geproduceerd of aldaar zijn aangekocht. Van strijdigheid met artikel 110 VWEU is, anders dan X (belanghebbende) betoogt, geen sprake (HR 23 september 2022, 21/02358, ECLI:NL:HR:2022:1277, NLF 2022/1921, met noot van Hendriks, r.o. 3.4.6). Het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel verzet zich evenmin tegen de wijze van heffing en betaling van BPM, oordeelt het Hof.

De naheffingsaanslag moet ook niet worden vernietigd wegens schending van het verdedigingsbeginsel. De twee grieven van X inzake de naheffingsaanslag zijn ongegrond. In dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag op € 1.924 moet worden bepaald, zoals de Rechtbank heeft beslist.

Het hoger beroep is wel gegrond ten aanzien van de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding. Anders dan de Rechtbank ziet het Hof geen aanleiding voor toepassing van een lagere wegingsfactor dan 1.

Het Hof is onbevoegd om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
10 september 2024
Rolnummer
22/2201
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5765
NLF-nummer
NLF 2024/2200
Aflevering
1 oktober 2024

Naar de bovenkant van de pagina