Samenvatting
In deze memorie van antwoord beantwoordt de staatssecretaris de schriftelijke vragen van de Eerste Kamer over dit wetsvoorstel. De memorie van antwoord is als volgt ingedeeld:
- Inleiding
- Uitvoering
- Evenwichtige liquidatieverliesregeling
- Overige vragen
De staatssecretaris kondigt in deze memorie van antwoord ook een wetsvoorstel aan naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie Ter Haar over het aanpassen van het zogenoemde ‘arm’s length-beginsel’. Omdat landen het arm’s length-beginsel verschillend of niet toepassen, kunnen in internationale situaties mismatches ontstaan. Om deze mismatches weg te nemen zal het kabinet – in het voorjaar van 2021 – een afzonderlijk wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aanbieden.
De staatssecretaris gaat ook in op het recente NLF-W-artikel van Bart van der Burgt, getiteld: ‘Een pleidooi voor aanpassing van diverse “opgeofferd bedrag”-voorschriften’ (NLF-W 2020/24). Van der Burgt wijst in dit artikel op de systematiek die gebruikt wordt om het opgeofferde bedrag te bepalen, zowel in geval van splitsingen als in andere bepalingen in de vennootschapsbelasting (bijvoorbeeld ten aanzien van fusies of het huidige zesde lid van artikel 13d Wet VpB 1969) en stelt voor om deze systematiek ten aanzien van al deze bepalingen te wijzigen.
Volgens de staatssecretaris betreft dit een (niet wenselijke) ingrijpende wijziging die onder andere gevolgen zal hebben voor de bewijslastpositie van de Inspecteur. Wel zegt hij toe dat de Belastingdienst voor de bepaling van het opgeofferde bedrag van de aan de verkrijger in het kader van een splitsing uitgereikte aandelen, in voorkomende gevallen onder door de Belastingdienst te stellen voorwaarden, uit kan gaan van een evenredig gedeelte van het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag in die gevallen waarin die splitsing niet in overwegende mate gericht is geweest op het verruimen van de mogelijkheid om een liquidatie- of stakingsverlies in aanmerking te nemen.