Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak gaat het om mogelijke betrokkenheid bij btw-fraude, naar aanleiding waarvan de Inspecteur de toepassing van het nultarief weigerde. Hij heeft daarom omzetbelasting nageheven bij fiscale eenheid X (belanghebbende) en vergrijpboetes opgelegd (50%). Deze boetes steunen mede op verklaringen van één van de twee bestuurders. Voordat hij die verklaringen aflegde, is hem steeds meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was (cautie), maar niet dat hij ook recht op rechtsbijstand zou hebben. Bij de tweede verklaring was de belastingadviseur van X aanwezig.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de verklaringen van de bestuurder buiten beschouwing gelaten omdat hij, toen hij de cautie kreeg, niet tegelijk gewezen is op het recht op bijstand door een advocaat. Als die verklaringen veronachtzaamd worden, heeft de Inspecteur volgens het Hof niet doen blijken dat X opzet kan worden verweten. Het overige bewijs achtte het Hof wel overtuigend voor het subsidiaire verwijt van grove schuld. Het Hof heeft de boetes verlaagd naar 25% van de naheffingen.

Zowel X als de staatssecretaris hebben cassatieberoep ingesteld. Het betoog van X dat het weigeren van het nultarief moet worden aangemerkt als een straf (‘criminal charge’) die geen wettelijke grondslag heeft en die daardoor in strijd is met de waarborgen van artikel 6 en 7 EVRM en artikel 47 t/m 49 Handvest slaagt niet. Ook de overige klachten worden verworpen.

Het cassatieberoep van X is ongegrond.

Het cassatieberoep van de staatssecretaris is wel gegrond voor zover het betrekking heeft op de gevolgen die moeten worden verbonden aan het verzuim van de Inspecteur om tijdig te wijzen op het recht op rechtsbijstand. Het Hof had de verklaringen van de bestuurder niet vanwege dat verzuim van het bewijs kunnen uitsluiten met als argument dat de Inspecteur niet heeft gesteld en dat ook anderszins niet is gebleken dat X door dat verzuim niet in zijn verdediging is geschaad.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch voor een nader onderzoek of en, zo ja, in hoeverre de tijdens verhoren afgelegde verklaringen van de bestuurder mogen worden gebruikt voor het bewijs met betrekking tot de boetes. Aangezien de door X voorgestelde middelen niet tot cassatie leiden, moet het verwijzingshof ervan uitgaan dat X ten minste grove schuld valt te verwijten als bedoeld in artikel 67f, lid 1, AWR. Met het oog op de beoordeling van de vraag of X toch bijstand van een raadsman heeft gekregen, merkt de Hoge Raad op dat voor de hoedanigheid van raadsman in de zin van artikel 6, lid 3, onderdeel c, EVRM en artikel 14, lid 3, onderdeel d, IVBPR slechts vereist is dat iemand in staat is op een effectieve manier juridische bijstand in de desbetreffende punitieve zaak te verlenen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 april 2015 t/m 31 december 2016
Instantie
HR
Datum instantie
6 september 2024
Rolnummer
22/04034
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1135
Auteur(s)
mr. M. Hendriks
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2024/2050
Aflevering
17 september 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6562
bwbr0002320&artikel=67j,bwbr0002320&artikel=67j,bwbr0002629&artikel=9,bwbr0002629&artikel=9,bwbv0001000&artikel=6,bwbv0001000&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina