Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in 2019 in België met zijn partner en kind. Hij heeft voor het jaar 2019 als buitenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV 2019 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.639 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.813. X heeft een bedrag van € 4.994 als negatief loon in aftrek gebracht. Het betreft de betaalde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) bij ASR.

De Inspecteur heeft de premie-aftrek geweigerd.

Vast staat dat X geen inkomensverklaring heeft overgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat X naar nationale wetgeving reeds daarom niet kan worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht dat juist.

Hof Den Bosch heeft in uitspraken van 18 mei 2022 (onder meer ECLI:NL:GHSHE:2022:1569, NLF 2022/1168) een richtsnoer gegeven voor de beantwoording van de vraag of recht op aftrek bestaat op grond van het Unierecht. De Rechtbank volgt het richtsnoer en oordeelt dat sprake is van een ‘klassieke Schumacker-situatie’, zodat de werklidstaat rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie door aftrek van premies AOV toe te staan. De Rechtbank ziet geen aanleiding om de aftrek pro rata te berekenen. Dit betekent dat Nederland aan X een volledige tegemoetkoming moet verlenen voor de betaalde AOV-premies van € 4.994.

Het beroep is dus gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
4 oktober 2024
Rolnummer
23/10705
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:6804
NLF-nummer
NLF 2024/2358
Aflevering
22 oktober 2024
bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=7.8

Naar de bovenkant van de pagina