Direct naar content gaan

Samenvatting

De heer A houdt alle aandelen in X (bv; belanghebbende) en alle aandelen in Z, gevestigd in Delaware.

Bij akte van levering van 13 april 2021 heeft Z een onroerende zaak overgedragen aan X. In de akte staat vermeld dat partijen op 1 februari 2021 een overeenkomst hebben gesloten voor een koopprijs van € 250.000. Bij de akte hoort een door de notaris ondertekende verklaring dat ter zake van de verkrijging over de getaxeerde waarde € 30.000 aan overdrachtsbelasting wordt ingehouden.

In geschil is of X ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak terecht € 30.000 overdrachtsbelasting heeft voldaan.

X doet primair een beroep op toepassing van artikel 15, lid 1, onderdeel e, onder 2°, Wet BRV. Dit beroep slaagt niet. Er is sprake van een verkoop van een onroerende zaak en niet van een inbreng van een onderneming tegen uitreiking van aandelen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van voornoemde vrijstelling.

Rechtbank Den Haag volgt X ook niet in haar subsidiaire stelling dat de overdrachtsbelasting moet worden berekend over de koopprijs van € 250.000 zoals genoemd in de akte. Uit de ondertekende verklaring volgt dat over de getaxeerde waarde van de onroerende zaak een bedrag van € 30.000 aan overdrachtsbelasting wordt ingehouden. Dit betekent dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op het moment van levering € 375.000 (tarief 8%) bedroeg en daarmee hoger is dan de eerder overeengekomen koopprijs. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak op het moment van levering lager was dan € 375.000.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
20 december 2022
Rolnummer
21/5806
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:15679
NLF-nummer
NLF 2023/0700
Aflevering
30 maart 2023
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina